BJE Schreef:
——————————————————-
> Ad
> Jeruzalem met Antwerpen van 2000 jaar later
> vergelijken, lijkt me geen argument om iets aan te
> ontlenen.
- Aannemen dat in het huis van Jaïr Hebreeuws gesproken werd, hoewel er in het Aramees ‘talitha koemi’ tegen zijn dochter gezegd was', omdat dat hij een hoge positie bekleedde is en blijft een aanname.
Het gegeven dat Torastudie niet vereist dat het door moedertaalsprekers van het Hebreeuws gedaan wordt, wordt ondersteund door de praktijk van Torastudie in Antwerpen en Bagdad in de oudheid, waar Aramees gesproken werd.
> Ad
> "uit het volk Israël, van de stam Benjamin, 6 een
> Hebreeër uit de Hebreeën, naar de wet een
> Farizeeër, naar mijn ijver een vervolger van de
> gemeente, naar de gerechtigheid der wet
> onberispelijk." Fil. 3:5-6
> Zie je niet dat P met Hebreeër niets toevoegt aan
> “uit het volk Israël, van de stam Benjamin” als
> Hebreeër op etnicieit zou duiden? Lijkt me
> volstrekt duidelijk.
> Hebraïsti betekent ook “in het Hebreeuws”,
> aanduiding voor de taal. Johannesevangelie.
- Dat klopt, dat betekent het inderdaad, maar dat is niet het woord dat Paulus ter plekke gebruikt: hij spreekt van een Hebreeër; dat is een aanduiding van een bewoner en niet van een taal. Het feit dat hij zich daarvoor al met andere woorden etnisch en religieus neergezet heeft, zorgt er niet ineens voor dat “Hebreeër” een aanduiding wordt voor de taal.
> Ad
> Sorry, ik heb de feitelijkheid aangegeven dat er
> geen Aramese noch Hebreeuwse context bestaat in
> Galilea dat er in het openbaar in die talen werd
> gecommuniceerd. Als Jezus dus een semitische
> uitspraak doet in het huis van Jaïrus moet
> daarvoor een context in dat huis gevonden worden.
> Er is geen andere mogelijkheid dan dat daar in
> huiselijke kring Hebreeuws werd gesproken (met de
> nodige Aramese resten) om de wetskennis in stand
> te houden en omdat men dat ook fijn vond. Welke
> verklaring geef jij dan daarvoor?
> BJE
Je stelt dat Hij Grieks moet hebben gesproken, omdat Aramees en Hebreeuws niet in het openbaar werden gebruikt, behalve dan onder mensen die zich bezig hielden met Torastudie, maar het valt niet aan te tonen dat Jaïr en zijn gezin Hebreeuws spraken, terwijl de rest zich uitsluitend van het Grieks bediende.
Ik stel dat Hij als gewoonte Aramees sprak en dus ook in die taal ‘talitha koemi’ zei tegen Jaïrs dochter en ‘effatha’ tegen de doofstomme in Marcus 7: dat Hij in het huis van Jaïr zich van het Aramees bedient, is logisch als je aanneemt dat Hij en het gezin van Jaïr zich daarin normaal gesproken uitdrukten.
Welk bewijs heb je ervoor dat Jesjoea zich normaal gesproken van het Grieks bediende?