Marith Schreef:
——————————————————-
> Een krachtige tekst hiermee in verband is deze:
>
> 1 Wat hebben de Joden dan nog voor op anderen?
> Heeft het enig nut dat men besneden is? 2 Zeer
> zeker, en in ieder opzicht. In de eerste plaats
> zijn het de Joden aan wie God zijn woord heeft
> toevertrouwd. 3 Maar wat is daarvan de zin?
> Wanneer sommigen van hen God ontrouw zijn
> geworden, zal dat dan geen einde maken aan Gods
> trouw? 4 Natuurlijk niet. Ieder mens is
> onbetrouwbaar, maar God is betrouwbaar, zoals ook
> geschreven staat: ‘U blijkt rechtvaardig wanneer
> u rechtspreekt, u overwint wanneer u vonnist.’ 5
> Maar wanneer het onrecht dat wij doen bewijst dat
> God rechtvaardig is, is het dan niet zo – ik
> redeneer nu zoals anderen zouden doen – dat God
> onrechtvaardig is wanneer hij ons toch nog
> veroordeelt? 6 Dat in geen geval. Hoe kan God
> anders rechter van de wereld zijn? 7 Maar wanneer
> door mijn onbetrouwbaarheid Gods trouw alleen maar
> toeneemt en daardoor ook zijn eer, waarom word ik
> dan toch nog als een zondaar veroordeeld? 8 Kunnen
> we niet beter het kwade doen, opdat het goede
> eruit voortkomt? Er wordt gezegd dat wij dat
> beweren, maar wie ons zo belastert zal zijn
> gerechte straf niet ontlopen.
> 9 Wat betekent dit alles? Zijn we als Joden nu
> bevoordeeld? Niet in alle opzichten, want ik heb
> immers al heel duidelijk gemaakt dat allen, zowel
> de Joden als de andere volken, in de macht van de
> zonde zijn. 10 Zo staat er ook geschreven:
> ‘Er is geen mens rechtvaardig, zelfs niet
> één,
> 11 er is geen mens verstandig,
> er is geen mens die God zoekt.
> 12 Allen hebben ze zich afgewend,
> heel de mensheid is verdorven.
> Er is geen mens die nog het goede doet,
> er is er zelfs niet één.
> 13 Hun keel is een open graf,
> hun tong is bedrieglijk,
> achter hun lippen schuilt het gif van een adder,
> 14 hun mond is vol vervloeking en venijn.
> 15 Ze haasten zich om bloed te vergieten,
> 16 brengen ellende en vernietiging.
> 17 De weg van de vrede kennen ze niet,
> 18 angst voor God kennen ze niet.’
> 19 Wij weten dat de wet in alles wat hij zegt
> alleen tot degenen spreekt die aan de wet zijn
> onderworpen. Maar uiteindelijk wordt ieder mens
> het zwijgen opgelegd en staat de hele wereld
> schuldig voor God. 20 Daarom is voor hem geen
> sterveling onschuldig omdat hij de wet naleeft,
> want juist de wet leert ons de zonde kennen.
> romeinen,3
>
>
> een vraag:
> Want door de wet wordt de mens zich ervan bewust
> dat hij in zonde is zegt de laatste zin.
> Wat betekent ‘zonde’ en hoe wordt hij dan verlost
> van de zonde ?
>
> Marith
7 Doch Ik zeg u de waarheid: Het is beter voor u, dat Ik heenga. Want indien Ik niet heenga, kan de Trooster niet tot u komen, maar indien Ik heenga, zal Ik Hem tot u zenden. 8 En als Hij komt, zal Hij de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel; 9 van zonde, omdat zij in Mij niet geloven; 10 van gerechtigheid, omdat Ik heenga tot de Vader en gij Mij niet langer ziet; 11 van oordeel, omdat de overste dezer wereld geoordeeld is.
Met Christus gestorven en opgewekt
6
1 Wat zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? 2 Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven? 3 Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? 4 Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. 5 Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn (met hetgeen gelijk is) aan zijn opstanding; 6 dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn; 7 want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. 8 Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven, 9 daar wij weten, dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood voert geen heerschappij meer over Hem. 10 Want wat zijn dood betreft, is Hij voor de zonde eens voor altijd gestorven; wat zijn leven betreft, leeft Hij voor God. 11 Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wèl dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus. 12 Laat dan de zonde niet langer als koning heersen in uw sterfelijk lichaam, zodat gij aan zijn begeerten zoudt gehoorzamen, 13 en stelt uw leden niet langer als wapenen der ongerechtigheid ten dienste van de zonde, maar stelt u ten dienste van God, als mensen, die dood zijn geweest, maar thans leven, en stelt uw leden als wapenen der gerechtigheid ten dienste van God. 14 Immers, de zonde zal over u geen heerschappij voeren, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade.
Rom. 6