Toen ik mijn vorige berichtje typte ( waar het ook alweer om gaat), kwam ik in Math 22 uit, ivm het grote gebod van het liefhebben.
In die tijd was er ook al grote twijfel aan het bestaan van een opstanding der doden.
De evangelist beschrijft de mening van Jezus hierin als volgt:
Mt 22
23 Diezelfde dag kwamen er sadduceeën, die beweren dat er geen opstanding uit de dood is, naar hem toe. Ze stelden hem deze vraag: 24 ‘Meester, Mozes heeft gezegd: “Indien iemand kinderloos sterft, moet zijn broer met de weduwe trouwen omdat hij haar zwager is, en voor zijn broer nakomelingen verwekken.” 25 Nu kennen wij een geval met zeven broers. De eerste trouwde, maar stierf kinderloos en liet zijn vrouw na aan zijn broer. 26 Hetzelfde gebeurde met de tweede en de derde broer, tot aan de zevende toe. 27 Het laatst van allen stierf de vrouw. 28 Wiens vrouw zal zij dan bij de opstanding zijn? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’ 29 Jezus gaf hun ten antwoord: ‘U dwaalt, blijkbaar kent u de Schriften niet, en de macht van God evenmin! 30 Want bij de opstanding trouwen de mensen niet en worden ze niet uitgehuwelijkt, ze zijn dan als engelen in de hemel. 31 Hebt u niet gelezen wat God u over de opstanding van de doden heeft gezegd? Dit is wat hij zei: 32 “Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.” Hij is geen God van doden, maar van levenden.’ 33 Toen de talrijke omstanders dit hoorden, stonden ze versteld over zijn onderricht.
Ik kan me voorstellen dat men verbaasd stond over dit onderricht.
Immers Jezus, die al als extreem vrijdenkend bekend moet hebben gestaan vwb zijn mening over de sabbath, over (het toepassen van) de doodstraf, blijkt door zijn uitspraak ‘Hij is geen God van doden maar van levenden’ te kennen te geven dat er volgens hem geen dodenrijk bestaat.
En daarmee kiest hij impliciet de kant van de sadduceeen