Beste mensen maak je niet druk om al dat gene dat Eliyahu hier neer zet.
De joden uit de eerste eeuw hebben de messias verworpen,en hem zelfs vermoord.
Jezus wandelde velen jaren tussen hen in,zagen zijn wonderen,en luisterde naar zijn uiteenzettingen
maar de meesten moesten niks van hem hebben.
Zo ook in deze tijd de meesten moeten niets van Jezus hebben,dat geld voor zowel voor Joden als
de rest van de mensheid.
Wat verwacht je dan van hen die de leer van Eliyahu verkondigen?
Mensen zoals hij zijn horende doof en ziende blind.
Lees maar hoe Jezus te keer ging tegen hen die hem verlochende in het wéé U Matth 23
Mattheüs 23:1-39 Toen sprak Jezus tot de scharen en tot zijn discipelen, en zei: 2 „De schriftgeleerden en de Farizeeën zijn op de stoel van Mozes gaan zitten.
3 Doet en onderhoudt daarom alles wat zij U zeggen, maar doet niet naar hun daden, want zij zeggen het wel, maar volbrengen het niet. 4 Zij binden zware vrachten samen en leggen die op de schouders der mensen, maar zelf willen zij ze met hun vinger niet verroeren.
5 Alle werken die zij doen, doen zij om door de mensen gezien te worden, want zij verbreden de doosjes die zij als beschermmiddel dragen, en vergroten de franjes . 6 Zij zijn gesteld op de voornaamste plaats bij de avondmaaltijden en de voorste zitplaatsen in de synagogen
7 en de begroetingen op de marktplaatsen, en worden door de mensen graag Rabbi genoemd. 8 Maar GIJ moet U geen Rabbi laten noemen, want één is UW leraar, terwijl GIJ allen broeders zijt. 9 Noemt bovendien niemand op aarde UW vader, want één is UW Vader, de Hemelse. 10 Laat U ook geen ’leiders’ noemen, want één is UW Leider, de Christus. 11 De grootste onder U moet echter UW dienaar zijn.
12 Al wie zich verhoogt, zal vernederd worden, en al wie zich vernedert, zal verhoogd worden. 13 Wee U, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars!, omdat GIJ het koninkrijk der hemelen toesluit voor de mensen; want zelf gaat GIJ er niet binnen, en degenen die op weg zijn er binnen te gaan, staat GIJ dit niet toe. 14 —— 15 Wee U, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars!, want GIJ doorkruist de zee en het droge land om één proseliet te maken, en wanneer hij er een wordt, maakt GIJ hem tot een voorwerp voor Gehenna, tweemaal zo erg als GIJZELF. 16 Wee U, blinde gidsen, die zegt: ’Als iemand bij de tempel zweert, dat is niets; maar als iemand bij het goud van de tempel zweert, heeft hij een verplichting op zich genomen.’ 17 Dwazen en blinden! Wat toch is groter, het goud of de tempel, die het goud geheiligd heeft?
18 En: ’Als iemand bij het altaar zweert, dat is niets; maar als iemand zweert bij de gave die daarop ligt, heeft hij een verplichting op zich genomen.’ 19 Blinden! Wat toch is groter, de gave of het altaar, waardoor de gave wordt geheiligd? 20 Wie daarom zweert bij het altaar, zweert daarbij en bij alles wat erop ligt; 21 en wie zweert bij de tempel, zweert daarbij en bij hem die erin woont; 22 en wie zweert bij de hemel, zweert bij de troon van God en bij hem die erop zit. 23 Wee U, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars!, want GIJ geeft tienden van de munt en de dille en de komijn, maar hebt de gewichtiger zaken van de Wet, namelijk gerechtigheid en barmhartigheid en getrouwheid, veronachtzaamd. Deze dingen moest men doen, en toch de andere niet veronachtzamen.
24 Blinde gidsen, die de mug uitzeeft maar de kameel doorzwelgt! 25 Wee U, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars!, want GIJ reinigt de buitenkant van de beker en van de schotel, maar van binnen zijn ze vol roof en onmatigheid. 26 Blinde Farizeeër, reinig eerst de binnenkant van de beker en van de schotel, opdat ook de buitenkant ervan rein wordt. 27 Wee U, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars!, want GIJ gelijkt op witgekalkte graven, die van buiten weliswaar mooi schijnen, maar van binnen vol doodsbeenderen en allerlei onreinheid zijn. 28 Zo schijnt ook GIJ, van buiten weliswaar, rechtvaardig voor de mensen, maar van binnen zijt GIJ vol huichelarij en wetteloosheid. 29 Wee U, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars!, want GIJ bouwt de graven der profeten en versiert de herinneringsgraven der rechtvaardigen, 30 en GIJ zegt: ’Indien wij in de dagen van onze voorvaders leefden, zouden wij met hen geen deel hebben aan het bloed der profeten.’
31 Daarom getuigt GIJ tegen UZELF dat GIJ zonen zijt van hen die de profeten hebben vermoord. 32 Welnu dan, maakt de maat van UW voorvaders vol. 33 Slangen, addergebroed, hoe zult GIJ het oordeel van Gehe̱nna ontvlieden? 34 Ziet, daarom zend ik profeten en wijze mannen en openbare onderwijzers tot U. Sommigen van hen zult GIJ doden en aan een paal hangen, en sommigen van hen zult GIJ in UW synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen, 35 opdat over U komt al het rechtvaardige bloed dat op aarde is vergoten, vanaf het bloed van de rechtvaardige Abel tot het bloed van Zachari̱a, de zoon van Bere̱chja, die GIJ vermoord hebt tussen het heiligdom en het altaar. 36 Voorwaar, ik zeg U: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht. 37 Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en de tot u uitgezondenen stenigt — hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert! Maar GIJ hebt het niet gewild. 38 Ziet! UW huis wordt U verlaten achtergelaten. 39 Want ik zeg U: Van nu af zult GIJ mij geenszins meer zien, totdat GIJ zegt: ’Gezegend is hij die komt in Jehovah’s naam!’”
Johanan.