ZIEL
De in de oorspronkelijke talen gebruikte woorden voor „ziel” Hebr.: ne′fesj Gr.: psu′che ψυχή blijken in de Schrift betrekking te hebben op een persoon, een dier, of het leven dat een persoon of een dier bezit.
Wat de meeste mensen gewoonlijk onder „ziel” verstaan, strookt niet met de betekenis van de woorden in het Hebreeuws en het Grieks zoals die door de geïnspireerde bijbelschrijvers werden gebruikt. Dit feit vindt steeds meer erkenning. Reeds in 1897 verklaarde professor C. A. Briggs, na een diepgaand onderzoek van het gebruik van het woord ne′fesj, in de Journal of Biblical Literature;..Deel XVI, blz. 30: „Het woord ’ziel’ in het huidige . . . taalgebruik draagt gewoonlijk een betekenis over die totaal verschilt van ne′fesj in het Hebreeuws, en zo kan het gemakkelijk gebeuren dat een lezer die niet op zijn hoede is, er een verkeerde uitleg aan geeft.
In meer recente tijd, toen de Jewish Publication Society of America een nieuwe vertaling uitgaf van de thora, of de eerste vijf boeken van de bijbel, zei de hoofdredacteur van de vertaling, H. M. Orlinsky van het Hebrew Union College, dat het woord „ziel” vrijwel geheel uit deze vertaling verwijderd was omdat „het desbetreffende Hebreeuwse woord hier ’Nefesj’ is”. Hij voegde eraan toe: „Andere vertalers hebben het vertaald als zou het ’ziel’ betekenen, hetgeen volkomen onnauwkeurig is. De bijbel zegt niet dat wij een ziel hebben. ’Nefesj’ is de persoon zelf, zijn behoefte aan voedsel, ja, het bloed in zijn aders, zijn wezen.” The New York Times, 12 oktober 1962.
Wat is de oorsprong van de leer dat de menselijke ziel onzichtbaar en onsterfelijk is?
De moeilijkheid is hierin gelegen dat de betekenissen die gewoonlijk aan het woord „ziel” worden toegeschreven, niet uit de Hebreeuwse Geschriften of de christelijke Griekse Geschriften stammen, maar in de eerste plaats uit de klassieke Griekse filosofie, dus in feite uit de heidense religieuze gedachtenwereld. De Griekse filosoof Plato bijvoorbeeld citeert Socrates als volgt: „Indien de ziel in zuiverheid heengaat, zonder iets van het lichaam mee te slepen, . . . gaat zij dan niet naar het haar gelijke, het onzichtbare, het goddelijke en onsterfelijke en wijze? Daar gekomen valt het haar ten deel gelukzalig te zijn, verlost van omzwerving en onverstand en angsten . . . en de andere menselijke zwakheden. . . . zij leeft voortaan waarlijk met de goden samen. Phaedo, hfdst. 29 vertaald door M. A. Schwartz.
Lijnrecht in tegenspraak met de Griekse leer dat de psu′che ziel onstoffelijk, ontastbaar, onzichtbaar en onsterfelijk is, toont de Schrift aan dat met zowel psu′che als ne′fesj, op aardse schepselen toegepast, iets stoffelijks, tastbaars, zichtbaars en sterfelijks wordt bedoeld.
De New Catholic Encyclopedia zegt: „Nepes ne′fesj is een uitdrukking die veel meer omvat dan onze ’ziel’; ze betekent leven Ex 21.23; Dt 19.21 en de verschillende essentiële manifestaties ervan: ademen Gn 35.18; Jb 41.13 , bloed Gn 9.4; Dt 12.23; Ps 140141.8], begeerte (2 Sam 3.21; Spr 23.2). De ziel in het Oude Testament] betekent niet een deel van de mens, maar de hele mens de mens als een levend wezen. In het Nieuwe] Testament duidt ziel eveneens op menselijk leven: het leven van een afzonderlijke, bewuste persoon Mt 2.20; 6.25; Lk 12.22-23; 14.26; Jn 10.11, 15, 17; 13.37;..1967, Deel XIII, blz. 467.
In The New American Bible, een rooms-katholieke vertaling, wordt in de „Verklarende woordenlijst van bijbelse theologische termen” blz. 27, 28 opgemerkt: „In het Nieuwe Testament betekent ’zijn ziel redden’Mk 8:35;..niet het een of andere ’geestelijke’ deel van de mens redden, in tegenstelling tot zijn ’lichaam’ in de platonische betekenis, maar de hele persoon, met nadruk op het feit dat de persoon, behalve dat hij tastbaar en lichamelijk is, iemand is die leeft, verlangens bezit, liefheeft en de wil heeft iets te doen, enz.” Editie uitgegeven door P. J. Kenedy & Sons, New York, 1970.
Het woord ne′fesj is blijkbaar afgeleid van een grondwoord dat „ademen” betekent, en men zou het letterlijk met „ademer” kunnen weergeven. In Lexicon in Veteris Testamenti Libros Leiden, 1958, blz. 627 van Koehler en Baumgartner wordt ne′fesj gedefinieerd als „de ademtocht, wat mens en dier tot levende wezens maakt Gn 1, 20, de zstrikt onderscheiden van het begrip ziel bij de Grieken, waarvan het bloed de zetel vormt Gn 9, 4e.v. Lv 17, 11 Dt 12, 23
Voor het Griekse woord psu′che worden in Grieks-Nederlandse en Grieks-Engelse woordenboeken definities gegeven als „levens adem, . . . levenskracht, . . . leven”, en „het bewustzijn bezittende zelf of de persoonlijkheid als zetel van de emoties, verlangens en genegenheden”, „een levend wezen”;
Natuurlijk is er nog meer te zeggen over, de ZIEL, het menselijke wezen,maar uit het bovenstaande wordt duidelijk te kennen gegeven dat de mens geen zieltje heeft dat bij de dood het lichaam verlaat,maar dat hij zelf,DE MENS,de ziel is en
dat wanneer hij of zij sterft er verder niets meer is.
De huidige dood is het einde,of er nog een toekomst is voor de doden is een ander verhaal.
Johanan.