LeSage Schreef:
——————————————————-
> we praatten dan ook niet over de tekst; we
> praatten ove rhet innerlijk weten. Mijn laatste
> stelling was dat het geloof uit het innerlijk
> weten voortvloeit.
In wezen heb je gelijk en ik ook, want het is uit dezelfde Bron; Het innerlijk weten herkent wat van Hem is, omdat Hij het innerlijk weten is. Geest zoekt Geest.
Dus de mens kan van alles bedenken wat hij gelooft dat uit God is, maar zegt misschien niets over het geloof, wat van Hem is.
> Waarom denk je dat bijna de hele mensheid beaamt
> dat liefhebben goed is voor een mens?
>
> hier zie je dus dat verschijnsel op een hele
> simpele manier: ieder WEET INNERLIJK de helende
> kracht van de liefde. Daarom GELOOFT men ook in
> het goede van het liefhebben van elkaar. Had men
> dat innerlijk niet geweten, dan had men daar ook
> niet in geloofd.
Dit is ijdele hoop LeSage, omdat de Liefde uit God is, en niet uit de mens. Dat wat van de mens is, heeft zich over te geven, vanuit en door het geloof van Hem, opdat Hij zijn Liefde kan tonen. Het is God in de mens, die doorheen de mens zal functioneren. Er is wel degelijk verschil; haaks op elkaar werkende verschillen, zodat de ene (mens), door overgave aan de Ander (Geest) wordt verandert, omdat het natuurlijke het Koninkrijk niet kan be-erven, dan alleen via de Zoon, de Weg, die eerst wedergeboren, het Leven, zal moeten worden daarvoor in de mens..En de weg daartoe, staat in de eerdere tekst van 2 Petrus 1
Dus de mens kan van alles bedenken wat hij gelooft dat uit God is, maar zegt misschien niets over het geloof, wat van Hem is:
1 Kor.13
en al ware het, dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zo ware ik niets.
3 En al ware het, dat ik al mijn goederen tot onderhoud van de armen uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam overgaf, opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zo zou het mij geen nuttigheid geven.
4 De liefde is lankmoedig, zij is goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet lichtvaardig, zij is niet opgeblazen;
5 Zij handelt niet ongeschikt, zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad;
6 Zij verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich in de waarheid;
en al ware het, dat ik mijn lichaam overgaf, opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zo zou het mij geen nuttigheid geven.