Bs'd
„Koolstofdatering wijst op jonge aarde”
http://www.refdag.nl/koolstofdatering_wijst_op_jonge_aarde_1_312030
Fossieldeskundigen (paleontologen) gebruiken vaak de C-14- dateringsmethode om resten van planten, dieren en mensen te dateren. Maar als ze veronderstellen dat de ouderdom groter is dan 75.000 jaar, stappen ze algauw over op een andere ouderdomsbepaling. Ze veronderstellen dat er dan te weinig C-14 aanwezig is om nog te kunnen detecteren.
Geofysicus dr. John Baumgardner onderzocht of die gedachte terecht is. Hij maakt deel uit van het zogenoemde RATE-team -”Radioisotopes and the age of the earth”-, dat in 1997 werd opgericht. Het team verrichtte jarenlang fundamenteel onderzoek naar ouderdomsdateringen en de leeftijd van de aarde. Ook de veelgebruikte C-14-methode is door hen onderzocht.
Plantenweefsel
Koolstofatomen zijn de bouwstenen van onder meer houtskool, diamanten en steenkool. Koolstof heeft verschillende vormen of isotopen. Een daarvan is de radioactieve isotoop koolstof-14 (C-14).
De radioactieve C-14 ontstaat in de atmosfeer door binnendringende kosmische straling. Het merendeel van deze straling bestaat uit protonen - positief geladen deeltjes uit de atoomkern. Een proton dat met bijna de snelheid van het licht de atmosfeer inkomt, botst met een zuurstof- of stikstofatoom. Daarop volgt een bijna-explosie, waarbij neutronen -neutraal geladen deeltjes uit de atoomkern- ontstaan.
Als deze neutronen botsen met stikstofatomen, ontstaan C-14-atomen. Dit proces gaat continu door. De hoeveelheid C-14 in de atmosfeer is gering. Slechts een op de 1 biljoen (1.000.000.000.000) koolstofatomen is een C-14-atoom, aldus Baumgardner.
Planten nemen C-14 met CO(in2( op uit de lucht en vormen daarmee nieuw plantenweefsel. „Zolang een plant leeft, heeft zijn weefsel dezelfde verhouding C-14 en C-12 -de meest voorkomende isotoop van het element koolstof- als de atmosfeer. Dieren eten de planten op en hebben ook dezelfde C-14/C-12-verhouding in hun weefsels”, aldus Baumgardner.
Dode organismen nemen geen C-14 meer op uit de atmosfeer. In de overblijfselen neemt de verhouding C-14/C-12 af door radioactief verval. Hoe langer de plant of het dier dood is, hoe kleiner de ratio C-14/C-12 in de weefsels.
C-14 heeft een halfwaardetijd van 5730 jaar. Dat betekent dat na elke 5730 jaar de helft van de aanwezige C-14 vervallen is tot stikstof-14 (N-14). Daardoor is deze methode geschikt voor het bepalen van de ouderdom van voorwerpen waarvan wetenschappers een niet te hoge ouderdom veronderstellen. Voor gesteenten gebruiken ze liever andere methoden -zoals de kalium-argondatering en de uranium-thorium-looddatering- omdat die een halfwaardetijd hebben van meer dan 1 miljard jaar (zie tabel).
Steenkool
Baumgardner onderzocht de C-14-gehalten in steenkoollagen en in diamant. „C-14 in steenkool was ooit C-14 in levende bomen en planten, die begraven zijn door de zondvloed. Door de hoge druk veranderden ze in dikke lagen steenkool.”
Hij vraagt zich af hoe het kan dat er na de veronderstelde 350 miljoen jaar na het ontstaan van de steenkoollaag nog C-14 over is. „Er zijn geen technieken bekend die C-14-niveaus kunnen bepalen in materiaal ouder dan 100.000 jaar of ouder dan in totaal 17,5 halfwaardetijden. Dat we nog zo veel C-14 vinden in steenkool en andere fossiele organismen geeft aan dat hun ouderdom minder is dan 100.000 jaar.”
De geofysicus verzamelde tien steenkoolmonsters op de voorgeschreven manier en liet die door de beste laboratoria ter wereld analyseren. „Verrassend genoeg was er geen significant verschil in C-14-niveau boven en onder in de steenkoollaag. Dit materiaal leefde en stierf dus tegelijkertijd.”
Volgens hem zijn er sterke bewijzen dat ook het hele fossiele archief dezelfde ouderdom heeft. „De niveaus C-14 die wij aantreffen geven aan dat al de fossielen tegelijk leefden en begraven zijn, duizenden jaren geleden.” Voor Baumgardner is dit een duidelijke aanwijzing voor de realiteit van een wereldwijde zondvloed.
Volgens de gangbare koolstofdateringsmethode zou het steenkool nu maximaal 50.000 jaar oud zijn. Evolutionistische wetenschappers gebruiken de hoge ouderdomsdateringen vaak als bewijs tegen de jonge aarde. Ze gaan -zonder bewijs- uit van een altijd constant verval van C-14 en een altijd constant C-14-gehalte in de atmosfeer. Lage gehalten C-14 interpreteren ze als lange perioden van verval. Maar die kunnen ook het gevolg zijn van de veel lagere concentraties C-14 van voor de zondvloed, veronderstelt Baumgardner.
Zijn berekeningen wijzen uit dat het C-14-gehalte in de atmosfeer voor de zondvloed 500 keer lager was dan nu. De geofysicus dateert de zondvloed op grond daarvan op zo’n 4500 jaar geleden.
Diamant
Baumgardner analyseerde ook het C-14-gehalte in diamanten. Diamanten bestaan uit zuivere koolstof en zijn diep in de aarde -zo’n 160 kilometer diep- gevormd onder hoge druk en bij hoge temperatuur. Wetenschappers denken dat diamanten vroeg in de geschiedenis van de aarde zijn ontstaan, zodat ze nu miljarden jaren oud moeten zijn.
Tot zijn verbazing vond hij C-14-gehalten van 100 keer de detectiedrempel - 55.700 jaar oud volgens de gangbare koolstofdatering. „Omdat diamant het hardste materiaal is dat bestaat, is het onmogelijk om het te verontreinigen met andere stoffen. Omdat deze C-14 moet dateren van de oorspronkelijke schepping moet de aarde zelf jong zijn, slechts enkele duizenden jaren oud, en geen miljarden. Anders zou alle C-14 in diamanten allang tot N-14 zijn vervallen.”
De onderzoeker vraagt zich af hoe het kan dat er nog radioactief koolstof in gesteenten aanwezig is die miljarden jaren oud zouden zijn. „Waardoor bevatten diamanten nog zo veel C-14? Waardoor bevatten fossielen van het complete fossiele archief een vergelijkbare hoeveelheid C-14, als de aarde miljarden jaren oud zou zijn voor het verschijnen van planten, dieren en andere organismen?” Voor Baumgardner is dit een wetenschappelijk bewijs dat de aarde slechts duizenden jaren oud is.