Bs'd
Sinear, bakermat van de mensheid
http://www.refdag.nl/achtergrond/natuur-techniek/sinear_bakermat_van_de_mensheid_1_614293
Zwart, geel, rood, bruin of blank; lang of kort; van Aboriginal tot Zweed: mensen zijn er in allerlei kleuren, maten en talen. Wanneer is die verscheidenheid eigenlijk ontstaan?
Voor evolutionistische wetenschappers is de ontstaansgeschiedenis van de mensheid er een van de lange adem. Op basis van vondsten van fossiele aapachtige wezens in met name Afrika veronderstellen ze dat de mens afkomstig is uit Afrika en uit een aapachtige voorouder is ontstaan, zo’n 2 miljoen jaar geleden.
Die voorstelling van zaken wijkt sterk af van de geïnspireerde geschiedenis uit de Bijbel. Daarin schrijft Mozes dat het nageslacht van Noach zich vestigde op de vlakte van Sinear, een gebied dat gelokaliseerd wordt in de zogenaamde Khaburdriehoek in het noordoosten van het huidige Syrië, aldus de Amerikaanse paleoantropoloog Anne Habermehl in het Answers Research Journal van maart 2011.
Ongetwijfeld hadden Noach en zijn familie nog veel technologische kennis bewaard uit de hoogstaande beschaving van voor de zondvloed. Het is aannemelijk dat zij deze hebben gedeeld met hun nageslacht. De mensen in de vlakte van Sinear hadden daarmee de beschikking over veelzijdige kennis en vaardigheden.
Onder leiding van Nimrod bouwden ze de steden Erech, Akkad en Calne. Habermehl relateert deze steden aan de drie stadsruïnes Tell Aqab (bij het huidige Amuda), Tell Brak and Tell Fakhariya in het stroomgebied van de Syrische rivier de Khabur.
In het midden van die stedendriehoek situeert Habermehl de stad Babel. De stadsbevolking was zo voorspoedig, dat ze in trotse roekeloosheid een bakstenen toren wilde metselen. Het was hun opzet er altijd te blijven wonen, tegen Gods uitdrukkelijke bevel in.
Torenbouwverhalen
Toen God honderd jaar na de zondvloed op bovennatuurlijke wijze de spraak verwarde, was het afgelopen met de saamhorigheid. De oertalen ontstonden en de mensheid verspreidde zich over de aarde. In deze tijd werd volgens verschillende theologen Peleg geboren – „want in zijn dagen werd de aarde verdeeld.”
Het Bijbelse verhaal staat niet op zichzelf. Door allerlei volkeren van over de hele wereld zijn torenbouwverhalen overgeleverd. Fred Hartmann van de Duitse organisatie Wort und Wissen telde er ruim zestig in zijn boek ”Der Turmbau zu Babel” (2002). Bij 31 daarvan is er sprake van een oorspronkelijke gemeenschappelijke taal en een spraakverwarring; in 39 overleveringen is de torenbouw de reden van de verdeling van de volkeren; en 22 verhalen spreken daarbij van een godheid die met een aardbeving, donder en bliksem de mensen vrees en schrik aanjaagt.
Het lijkt erop dat elke familie na de spraakverwarring zijn eigen weg is gegaan. Jafeths nakomelingen hebben zich verspreid in de richting van Iran, Turkije, Rusland en Europa, terwijl Sems nageslacht de kusten van het Arabische schiereiland koloniseerde. Ook acht kinderen van Cham trokken daarheen, de anderen vestigden zich in het noorden van Egypte en Libië. In het huidige Israël, Libanon en Syrië vestigden zich zowel Semitische als Chamitische volkeren, ontrafelde de Britse historicus Bill Cooper in zijn boek ”Na de vloed” (2008).
Steentijd
Binnen korte tijd na de spraakverwarring ontstonden hoogwaardige beschavingen: de Sumerische (2234 voor Christus), Egyptische (2188 v. Chr.), Griekse (2089 v. Chr.) Indische, Chinese (2000 v. Chr. ), Japanse (rond het begin van de jaartelling) en de Maya- (200) en Incabeschaving (1000). Hoe verder van de vlakte van Sinear vandaan, hoe later de beschaving opkwam.
In deze beschavingen bleven veel kennis en vaardigheden uit de tijd van voor de zondvloed en van de torenbouw bewaard. Op de een of andere manier speelden torens er een belangrijke rol. Zo bouwden de Sumeriërs in het huidige Irak de zogeheten ziggurats; de Egyptenaars hun trappiramides; de Indiërs stoepa’s; de Chinezen chedi’s of tempeltorens; de Japanners hun pagodes; terwijl de Maya’s en Inca’s offerpiramides kenden, aldus Hartmann.
Andere stammen kwamen noodgedwongen terecht in een steentijd. Zij waren de eerste tijd aangewezen op primitieve vormen van overleven. Op zoek naar een vestigingsplaats richtten ze zich voornamelijk op de jacht en het verzamelen van hetgeen de natuur bood. Tijd en gereedschap om ertsen te winnen, zullen ze niet direct hebben gehad. Vuursteen was een goedkoop, simpel en doeltreffend materiaal om gereedschappen van te maken tot brons en ijzer beschikbaar kwamen.
Raadselachtig
De stammen zullen aanvankelijk gewoond hebben in tenten en rotsholen. Eenmaal aangekomen op een geschikte vestigingsplek was er echter al binnen korte tijd sprake van enige ontwikkeling. Archeologische vondsten in de verschillende aardlagen geven alle reden om dat te veronderstellen, aldus de Duitse paleoantropoloog Michael Brandt in zijn boek ”Wie alt ist der Menschheit?” (2011).
Hoewel de huidige wetenschap de steentijd dateert op 1 miljoen à 2 miljoen jaar geleden, blijkt dat volgens Brandt niet uit de archeologische vondsten. Vuurstenen gereedschappen komen al voor in aardlagen die volgens de evolutionaire tijdrekening zijn gedateerd op 53 miljoen tot 56 miljoen jaar oud – een aantal daarvan bespreekt hij in zijn boek ”Vergessene Archaölogie” (2011). Die vondsten zijn problematisch voor evolutionisten, want volgens hen bestonden de aapachtige voorouders van de mens toen nog niet eens.
Ook moeten evolutiewetenschappers uitgaan van een raadselachtig kleine bevolkingsgroei van maar 0,004 procent (tegenwoordig 1,14 procent) wanneer de mensheid 2 miljoen jaar geleden zou zijn begonnen met twee personen.
Berekend met een erg lage bevolkingsaanwas van 0,1 procent, moet de huidige mensheid op zijn vroegst 15.433 jaar geleden zijn ontstaan, aldus Brandt. Maar met een meer gebruikelijke bevolkingsgroei van 0,5 procent zou de mensheid 4000 à 5000 jaar geleden zijn begonnen met één man en één vrouw.
De eerste mens zou zo’n 2 miljoen jaar geleden zijn ontstaan uit een aapachtig wezen. Aapachtige en menselijke fossielen zouden de menselijke afstammingslijn bewijzen, claimen evolutionisten. Maar op dat verhaal is heel wat af te dingen.
Zo blijkt dat alle vondsten in het algemeen zijn in te delen in twee afzonderlijke groepen: mensen en aapachtigen, stelt Marvin Lubenow, hoogleraar apologetiek aan het California Bible College, in zijn boek ”Bones of contention” (2005).
Bewijs dat de huidige mens is geëvolueerd uit een aapachtige is er volgens hem niet. In dezelfde aardlagen worden overblijfselen van zowel aapachtigen als mensen aangetroffen. Twee soorten die gelijktijdig hebben geleefd, kunnen moeilijk van elkaar afstammen, concludeert Lubenow.
Om toch aannemelijk te maken dat de mensheid afstamt van aapachtigen worden sommige fossielen volgens de Amerikaanse hoogleraar verdonkeremaand: ze passen niet goed in het schema van de afstammingslijn. Andere menselijke fossielen zijn op valse gronden gedegradeerd om er evolutionaire voorouders van te maken in plaats van echte mensen; terwijl andere, aapachtige fossielen worden opgewaardeerd om er menselijke voorouders van te kunnen maken.
Lubenow citeert een befaamde Britse paleoantropoloog, die ooit uitlegde hoe hij te werk ging. „Wanneer je de bovenkaak van een schedel naar voren laat steken, geef je hem een lang gezicht; wanneer je hem indrukt, maak je het gezicht kort. Als je het op de ene manier houdt lijkt het op een mens, en op de andere manier lijkt het op een australopithecine (een aapachtige, BvdD).” Het is geen wonder dat een andere evolutionist verzuchtte: „We voeren hier geen wetenschap uit, maar opera.”
Ook seculiere wetenschappers erkennen dat er iets mis is met de evolutionistische voorstelling van zaken. „Geen enkel fossiel is begraven met zijn geboortecertificaat. Een samengestelde reeks fossielen nemen en claimen dat deze een afstammingslijn weergeven, is geen wetenschappelijke hypothese die getest kan worden, maar een bewering met dezelfde waarde als een verhaaltje voor het slapen gaan, vermakelijk, wellicht leerzaam, maar niet wetenschappelijk”, aldus de Britse evolutiebioloog Henry Gee, senior redacteur van het tijdschrift Nature.
De groeiende hoeveelheid vondsten maakt het opstellen van een afstammingslijn van aap naar mens steeds moeilijker. Bijna alle evolutionaire verwantschapslijnen tussen huidige soorten en fossielen staan tegenwoordig ter discussie, constateert Siegfried Scherer, hoogleraar microbiologie aan de TU München, in zijn boek ”Evolutie, het nieuwe leerboek” (2010). Zo blijken de verschillen tussen aap en mens immens groot. Op basis van skelet- en schedelvorm en schedelgrootte blijkt eerder sprake van een mozaïek aan variaties dan van een eenduidige afstammingslijn, aldus Scherer.
Ook de moderne genetica komt de evolutionisten niet te hulp. Hoewel onderzoekers zo’n dertig jaar geleden vaststelden dat het DNA van mens en chimpansee voor 98,4 procent overeenkomt, volgt daaruit niet logisch de conclusie: „we moeten apen zijn.”
Het verschil lijkt klein, maar het komt wel overeen met 125 miljoen verschillen in het DNA; uitgeschreven in een boek zou het gaan om 10.000 A4’tjes tekst, aldus de Amerikaanse bioloog-arts Geoffrey Simmons.
Uit een latere analyse bleek echter een overeenkomst van 94,5 procent tussen menselijke genen en die van chimpansees. Ook wijzen sommige menselijke genen op een nauwere verwantschap tussen mens en gorilla dan tussen mens en chimpansee.
Lubenows conclusie is helder: „Er bestaat niet zoiets als een betrouwbare evolutionaire volgorde van fossielen die ten slotte uitloopt op de moderne mens.”
De bril waardoor de onderzoeker naar de mens kijkt, blijkt doorslaggevend voor wat hij ziet: wil hij op basis van de Bijbel de verschillen benadrukken, of op basis van evolutietheorie de overeenkomsten?
Volk van het verloren boek
Zoals vele volkeren kennen ook de Akha’s een spraakverwarringsverhaal. Het bergvolk uit het grensgebied van China en Thailand geeft deze en andere overleveringen in dichtvorm mondeling door van generatie op generatie, zo beschrijft Fred Hartmann op de website van Wort und Wissen.
Vanouds geloven de Akha’s in een hoogste god en schepper van de wereld, die zij Jabi-oelâ noemen. Deze maakte de aarde, liet water uit de bergen vloeien, schiep de frambozenstruiken, de bamboebossen en het gras.
Jabi-oelâ stelde vervolgens twee hemelse wezens aan om de aarde te regeren, Pìtso en Pìsà. Zij kwamen echter in opstand tegen de godheid, die hun daarop hun macht ontnam.
De overleveringen van het bergvolk verhalen ook van een geweldige watervloed. Slechts twee personen overleefden die ramp. De godheid gaf hun een toverstaf. Alles wat ze ermee aanraakten, konden ze weer tot leven wekken.
Hun gedichten maken ook melding van een spraakverwarring. Centraal daarin staat een boom waarvan de wortels zich in de aarde bevonden en waarvan de kroon zich uitstrekte tot aan de maan. Deze boom was een garantie voor de eenheid van de mensheid.
Op een dag werd de boom gekapt. Terwijl de stam viel, rukte de kroon brokstukken van de maan af. Die littekens worden er nog steeds gezien als donkere vlekken. De saamhorigheid onder de mensen verdween en elke familie kreeg een nieuwe taal. Sommigen haastten zich daarop naar de dalen, maar de Akha’s vluchtten tot hoog in de bergen.