De hoofdzonden staan niet als zodanig genoemd in de bijbel, maar zijn wel naar aanleiding van de bijbel benoemd. Zie Hoofdzonden
En dit zegt de bijbel op maar liefst 19 plaatsen over afgunst:
1. Numeri 25,11
‘Dankzij Pinechas, de zoon van Eleazar, de zoon van de priester Aäron, heb ik mijn woede tegen de Israëlieten laten varen. Omdat hij bij de Israëlieten voor mij is opgekomen, heb ik hen niet allemaal in mijn afgunst om het leven gebracht.
2. Job 5,2
Aan ergernis gaat de dwaas ten onder, van afgunst sterft de domme.
3. Psalmen 73,3
want ik keek met afgunst naar de dwazen, benijdde het geluk van wie kwaad doen.
4. Psalmen 78,58
griefden hem met hun offerdienst op de hoogten en wekten met hun godenbeelden zijn afgunst.
5. Prediker 4,4
Ik heb al het gezwoeg gezien, en vastgesteld dat alles wat een mens bereikt het resultaat is van zijn afgunst op een ander. Ook dat is enkel lucht en najagen van wind.
6. Jesaja 11,13
Efraïms afgunst zal verdwijnen, aan Juda’s vijandschap komt een eind. Efraïm is niet meer afgunstig op Juda, Juda is Efraïm niet meer vijandig.
7. Ezechiël 35,11
Daarom, zo waar ik leef – spreekt God, de HEER: Ik zal de woede, de afgunst en de haat waarmee jij hen belaagd hebt vergelden, en door jou te straffen, zal ik mij aan hen openbaren.
8. 1 Makkabeeën 8,16
Ieder jaar vertrouwden ze één man het leiderschap toe, die over hen en het gehele land regeerde, en iedereen gehoorzaamde hem zonder nijd of afgunst.
9. Sirach 40,5
allen kennen woede en afgunst, verwarring en onrust, angst voor de dood, wrok en ruzie. ’s Nachts in bed, wanneer zij rusten, brengt de slaap hun nieuwe onrust,
10. Matteüs 27,18
Hij wist namelijk dat ze hem uit afgunst hadden uitgeleverd.
11. Marcus 7,22
overspel, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, laster, hoogmoed, dwaasheid;
12. Marcus 15,10
Want hij begreep wel dat de hogepriesters hem uit afgunst hadden uitgeleverd.
13. Romeinen 11,14
omdat ik hoop afgunst bij mijn volksgenoten op te wekken en een deel van hen te redden.
14. 1 Korintiërs 13,4
De liefde is geduldig en vol goedheid. De liefde kent geen afgunst, geen ijdel vertoon en geen zelfgenoegzaamheid.
15. Galaten 5,21
afgunst, bras- en slemppartijen, en nog meer van dat soort dingen. Ik herhaal de waarschuwing die ik u al eerder gaf: wie zich aan deze dingen overgeven, zullen geen deel hebben aan het koninkrijk van God.
16. Filippenzen 1,15
Sommigen doen het weliswaar uit afgunst en rivaliteit, maar anderen verkondigen Christus met goede bedoelingen.
17. 1 Timoteüs 6,4
is verblind. Zo iemand begrijpt niets, maar is ziek door zijn geredetwist en geruzie; dat leidt tot afgunst, onenigheid, laster en kwaadaardige verdachtmakingen,
18. Titus 3,3
Ook wij waren eens onverstandig, ongehoorzaam, op de verkeerde weg, slaaf van allerlei begeerten en lusten. Ons leven stond in het teken van boosaardigheid en afgunst, we verafschuwden en haatten elkaar.
19. 1 Petrus 2,1
Ontdoe u dus van alles wat slecht is, van alle bedrog en huichelarij, alle afgunst en kwaadsprekerij,
Bron: www.biblijanet.nl