De situatie op dit prikbord doet mij denken aan een leuk verhaaltje dat ik laatst las in de blog van de joodse Leo Mock.
Ik val er gewoon middenin, maar als je wilt kun je alles lezen op de site: http://www.crescas.nl/site/blog/mockblogt/75ooz/Een-tzaddiek/
Ja, hier zie je duidelijk de Joodse gedachtepolitie in Aktie – zelfs verkeerde ideeën kunnen de eeuwige verdoemenis opleveren in de Hel …
Toch is het allemaal niet zo eenvoudig. Want iedereen handelt om redenen die voor hem acceptabel zijn - anders had hij het niet gedaan. Dus hoe kom je ertoe om iets als een zonde of misstap te zien, als je eerst eigenlijk er geen enkel probleem mee had? Met echt groot kwaad lijkt dat duidelijker te zijn, maar dat is ook niet altijd zo. Mensen doen de meest walgelijke dingen uit naam van een ideologie of geloof en weten dat voor henzelf te rationaliseren. Terwijl het toch allemaal aan de andere kant nu ook weer niet zo ingewikkeld is. ‘Doe een ander niet, wat je zelf niet zou willen worden aangedaan’, en de positieve formulering: ‘heb de naaste lief zoals jezelf’, lijken mij nog steeds heel bruikbaar in het onderzoeken van je gedrag tot je naaste. Zondes tegenover je naaste zijn in dit opzicht ook ingewikkelder dan tot God, omdat er een derde partij in het spel is: de ander.
Zo knapte ikzelf af op een figuur in mijn jesjiva die door iedereen een tzaddiek werd genoemd. Misschien was het ook wel een tzaddiek. Ik vond het een bizar en wat narrisj figuur. Hij was altijd sjofel gekleed en ik kon geen gesprek met hem voeren. Hij brabbelde af en toe wat en ging dan vriendelijk lachen, hetgeen me in hoge mate irriteerde. Ik had niet het gevoel dat hij naar mij luisterde. Maar misschien was dat ook niet de bedoeling en was het een les in nederigheid - wie weet. Maar in ieder geval een les waar ik nog niet aan toe was, blijkbaar. Op een dag wilde hij een pen van me lenen - een dure merkpen. Toen hij klaar was gooide hij de dure pen naar me terug, die op de grond viel. Ongetwijfeld wilde hij me een les in onthechting leren. Maar toch was ik geschokt. Is dat nu een tzaddiek? En hoe zit het dan met al die verhalen in de Talmoed waar de vromen zeer voorzichtig omgaan met de bezittingen van anderen? Zo was daar een vrome rabbijn die eens samen met een collega op stap was. Het viel zijn metgezel op dat elke keer dat ze door de doornen liepen, de man zijn jas optrok tot boven de knieën, waardoor zijn blote benen tot bloedenstoe geschramd werden door de scherpe doornen. ‘Waarom doe je dat, je hebt toch je jas ter bescherming?’, vroeg hij. De vrome man legde uit dat de jas van iemand anders was en hij deze niet wilde beschadigen door de doornen. Dan liever zijn eigen benen openhalen dan iets van iemand anders beschadigen. Met dit verhaal in het achterhoofd ging ik naar de ‘tzaddiek’ en besloot hem terecht te wijzen - een beetje een gotspe natuurlijk, maar met goede bedoelingen. Terechtwijzen is immers een religieuze plicht. “Jij bent helemaal geen tzaddiek”, zei ik een beetje gepikeerd. “Klopt”, zei hij lachend. “Je hebt helemaal gelijk. Ik zeg altijd dat ik geen tzaddiek ben! Maar de mensen luisteren niet, en blijven maar zeggen dat ik een tzaddiek ben …”
Tja …