Waarom de Heilige Geest geen persoon is
Geprezen, U, JHWH, onze God, Koning van de wereld die ons door Zijn geboden bijzondere taken heeft opgelegd en ons heeft opgedragen de Torah te bestuderen.
In dit artikel komen (in willekeurige volgorde) onder andere de vorlgende onderwerpen voor: Personificatie, Engelenverschijningen, Uitleg van ‘Geest’, Bevooroordeelde vertaling, Valse manifestaties van de heilige Geest, Kerkgeschiedenis en Drie-eenheid.
De Drie-eenheidleer is afhankelijk van het bestaan van een “derde persoon” genaamd “de Heilige Geest” om een veronderstelde multipersoonlijke God te voltooien. Zonder zo’n aparte persoon die “mede-eeuwig” en “mede-gelijk” met de Vader en de zoon is zal leiden tot desintegratie van de “drie-enige” God. Het is daarom verstandig om in overweging te nemen waarom dit idee niet wordt ondersteund door logisch onderzoek, nog door Schriftuurlijk bewijs.
Eer we de redenen verkennen waarom deze leer niet Bijbels is, moeten we eerst kijken naar de praktische gevolgen. We moeten de gebruikelijke bezwaren afwenden dat dit onbewijsbare leerstellingen zijn die tot haarkloverij leiden, dat de waarheid niet op het spel staat en dat leringen aan elkaar gelijk zijn, zolang elke lering oprecht wordt geloofd en God benaderd wordt in nederigheid en liefde.
Het is onze stelling dat de leer van “de Heilige Geest” als aparte “persoon” van God, de Vader, niet waar is en resulteert in een aantal serieuze nadelen bij de praktische christelijke levenswandel, namelijk:
a. Verwarring over het onderscheid tussen “de Gever” en “de gave” resulteert in het misverstaan van vele Schriftverzen, die onbegrijpelijk worden. Daarbij wordt de waarheid ingeruild door een mythe, door de mens gemaakt.
b. Door een gebrek aan het erkennen van de bestendigheid van de gave van de Heilige geest in het leven van een gelovige ontstaat de verwarring over het komen en gaan van een “persoon”.
c. Aanbidding, lofprijzing, gebed, zang en liturgie zijn gericht op een denkbeeldige “derde persoon” in de traditionele christelijke “Godheid”, maar het zou vooral aan God, de Vader, moeten worden gericht, en pas in de tweede plaats aan de Heer Jeshua Messias. De énige ware God, de Vader, zoekt hen die Hem aanbidden “in geest en in waarheid ” (Joh 4:23), met andere woorden, Hem aanbidden voor wie Hij werkelijk is.
d. Door een gebrekkig onderscheidingsvermogen en een onjuist begrip over wat werkelijk de gave van de Heilige geest is, gaan vele christenen er naïef vanuit dat vrijwel alle spirituele manifestaties van de ware God zijn. Zij weten daardoor vaak niet het echte van het valse te onderscheiden, en worden zo misleid.
e. Bovendien, zij die willens “onkundig zijn ten aanzien van de uitingen des geestes” (1 Kor 12:1; 14:37-38) lopen het risico dat de Heer hun aanbidding zal veronachtzamen, waardoor zij kwetsbaar worden voor demonische invloeden.
f. Door niet te begrijpen dat “de geesten der profeten onderworpen zijn aan de profeten” en doordat men in plaats daarvan geleerd wordt “gecontroleerd” te worden door de Heilige geest, worden velen beïnvloed door demonen, zelfs terwijl men denkt te worden geleid “door de geest” van God.
g. Velen wandelen niet in de kracht van de geest, omdat zij erop wachten dat een “persoon” hen hiertoe beweegt, terwijl God erop wacht dat zij door geloof gebruiken wat zij al hebben kregen.
We komen er nu aan toe om de belangrijkste redenen te onderzoeken voor het verwerpen van de trinitarische bewering, dat “de Heilige geest” een aparte persoon van de Vader, de Ene God van de Schrift is. Deze zijn afkomstig uit onze eigen overpeinzingen en uit het werk van James H. Broughton en Peter J. Southgate (The Trinity: True or False? 1995), Anthony Buzzard (The Doctrine of the Trinity; Christianity’s Self-Inflicted Wound, 1994), Charles Morgridge (The True Believer’s Defence, 1837), Fredric A. Farley (The Scripture Doctrine of the Father, Son and Holy Ghost, 1873) and The Racovian Catechism, 1609.
34 Redenen
1. Van God wordt beweerd dat Hij een troon heeft (1 Kon. 22:19; Dan. 7:9), de hemel bewoont als Zijn woonplaats (1 Koningen 8:30, 39,43,49) en toch kan “zelfs de hemel der hemelen U niet bevatten” (1 Koningen 8:27c). Dus hoe kan van Hem worden gezegd dat Hij een troon en een woonplaats heeft en toch onbevattelijk is? Ps. 139:7 geeft aan dat Gods geest en Zijn aanwezigheid gelijkwaardige begrippen kunnen zijn. God is dan ook alomtegenwoordig door Zijn “geest”, wat niet een aparte “persoon” is. Deze aanwezigheid kan ook worden verlengd door Zijn persoonlijke gezanten en middelaren, bijvoorbeeld Messias, engelen of gelovigen. Geen van deze persoonlijke gezanten is een aparte persoon die ook “God” is in een multipersoonlijke God, maar eerder bevoegde vertegenwoordigers, die toegerust zijn om de wil van God te doen.
2. Exodus 23:20-22 vermeldt de engel van Gods aanwezigheid, die Israël voor zou gaan in de woestijn. God heeft engelen toegestaan om te spreken alsof zij God Zelf waren, en stond hen zelfs toe Zijn persoonlijke naam ‘JHWH’ te gebruiken. Een paar voorbeelden van dit principe zijn Manoach en zijn vrouw (Richteren 13: 21-22), de worstelende Jacob (Gen. 32:24-30; Hosea 12:3-5), Mozes (Exodus 3:2-4,6 en 16) en Gideon (Richteren 6:12,13,16 en 22). Wat soms wordt toegeschreven aan Jeshua of “de Heilige geest” in het Oude Testament zou verklaard moeten worden door dit principe van God die Zichzelf manifesteert door middel van een engelachtige boodschapper die voor Hem (in Zijn naam) spreekt in de eerste persoon (“Ik, de Heer”, enz.) en Zijn heerlijkheid manifesteert.
3. Hoewel het Hebreeuwse woord voor “geest” (ruach), kan verwijzen naar engelen of boze geesten, die personen of entiteiten zijn met een eigen persoonlijkheid, verwijst het Hebreeuwse gebruik van “de geest van God” nooit naar een aparte persoon los van de Almachtige God, maar juist naar Hemzelf. Evenmin komt de frase “de geesten van God” niet voor, wat zou verwijzen naar verscheidene spirituele entiteiten binnen een multipersoonlijke God. De geesten in Zacharia 6:5 cq. Opb. 1:4 verwijzen naar de vier windrichtingen en zijn symbolen van de intense kracht van het inzicht en oordeel, waarmee het Lam zal oordelen en heersen over de aarde tijdens het Millennium.
4. Net als het Hebreeuwse woord ruach heeft het Griekse woord voor geest (pneuma) ook veel verschillende betekenissen, afhankelijk van de context. Hoewel het Grieks zowel hoofdletters als kleine letters kent, gebruiken de oudste manuscripten ofwel het een of het ander. Daarom kan er in deze manuscripten geen nauwkeurige onderscheid gemaakt worden tussen “Heilige Geest” (hoofdletters), een eigennaam die verwijst naar God, en “heilige geest” (kleine letters), verwijzend naar een onpersoonlijke kracht. Daar komt nog bij dat vertalers het lidwoord “het” vaak toevoegden, waarmee men de lezer doet geloven dat “de Heilige Geest” verwijst naar een aparte persoon, een derde persoon van “de Heilige Drie-eenheid”, zoals onderwezen door traditionele christelijke orthodoxie.
5. Geleerden geven toe dat het concept van de Drie-eenheid niet onderbouwd kan worden uit de openbaring van het Oude Testament. In het bijzonder heeft “de Heilige Geest” als vorm van een onafhankelijke of aparte entiteit daarin geen plaats.
Daarom moet volgens hen het concept worden afgeleid uit het Nieuwe Testament. Maar met uitzondering van enkele betrekkelijk moeilijke verzen in het evangelie van Johannes – die vaak verkeerd begrepen zijn -, geeft het Nieuwe Testament ook geen zekere en onbetwistbare indicatie van een “Heilige Geest”, als een persoonlijk wezen dat mede-gelijk is met de Vader en de Zoon. Dit is een nogal flagrant verzuim wanneer de drie-enige God het fundament van de christelijke orthodoxie verondersteld wordt te vormen; de “Drie-eenheid” van God kan ook met de Nieuw Testament openbaring niet duidelijk worden aangetoond. Daarom ligt het in de reden om “heilige geest” in het Nieuwe Testament net zo te te verstaan zoals het in het Oude Testament begrepen was, namelijk: ofwel God Zelf of Zijn aanwezigheid en kracht.
6. Het Griekse woord voor “geest”, pneuma, is onzijdig, zoals alle voornaamwoorden die verwijzen naar de geest, waardoor deze per definitie onpersoonlijk zijn. De vertalers van het Nieuwe Testament kenden deze regel in de grammatica, maar vertaalden zonder reden verwijzingen naar de komst van de “geest der waarheid” als “Hij” in plaats van “het”, omwille van hun trinitaire vooroordelen (bv. Joh. 14:17). Als zij de onzijdige voornaamwoorden van Joh. 14–16 consequent vertaalden als “het”, “zelf” en “die” in plaats van “Hij”, “Hem”, “Wie” etc., dan zou het voorstellen van de “Heilige Geest als persoon” grotendeels verdwijnen uit het christelijke geloof. Zo’n beduidende theologische doctrine met zulke belangrijke implicaties voor het fundament van christelijke theologie kan niet afhankelijk zijn van een paar voornaamwoorden, maar moet gebaseerd worden op het Bijbelse bewijs als geheel, afzonderlijk van traditie en vooroordelen.
7. Elke vertaling moet het relatieve belang van geslacht erkennen. Talen die een geslacht toekennen aan zelfstandige naamwoorden doen dat voor het grootste deel met veel willekeur. Elk woord zou het onzijdige “het” nodig hebben om de onpersoonlijke aard van het object weer te geven. Een schrijver of dichter zou zo’n figuurlijke uitdrukking kunnen gebruiken, maar elke lezer met kennis van de voorwerpen zou deze stijl herkennen. Dergelijke poëtische personificatie is gebruikt bij de verwijzing naar “de Trooster “.
8. Een figuurlijke “Personificatie” wordt veel in de Schrift gebruikt. Het is in feite de toekenning van persoonlijke kwaliteiten, gevoelens, acties, enz., aan dingen die geen echte persoonlijkheid of persoonlijk bewustzijn hebben. Zo is “wijsheid” gepersonifieerd in Spr. 8 en 9, maar geen redelijk mens zou werkelijk menen dat er letterlijk een persoon genaamd “Wijsheid” God geholpen heeft de wereld te creëren, zoals Spr. 8:3 zegt. De geest van God is als “de Trooster” gepersonifieerd in Johannes 14:16,26; 15:26; 16:7. Het blijkt dat persoonlijke voornaamwoorden gebruikt kunnen worden bij het persoonlijke karakter van de figuratieve titel. Het is uit Joh. 16:13 duidelijk dat de Trooster is “gezonden”, “niet uit (Z)zichzelf zal spreken”, en geïnstrueerd is (“al wat hij hoort zal hij spreken”).
9. De “Trooster”, beter vertaald: “Raadsman”, zou volgens Jeshua de leegte opvullen die door het vertrek van Messias naar de Vader (Joh. 14:12) ontstond. Door deze geest zou hij nog steeds aanwezig zijn: “Ik kom tot u” (14:18), “Ik (ben) in u” (14:20) en “Ik zal mijzelf aan hem openbaren” (14:21). Door deze geest zou zijn werk met hen doorgang vinden: “die zal u alles leren” (14:26): “die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb” (14:26), “deze (zal) van mij getuigen” (15:26 ), “Hij zal de wereld overtuigen van zonde …” (ter voorbereiding van het oordeel – 16:8): “Zal hij u de weg wijzen tot de volle waarheid” (16:13), “Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen” (16:14).
Al deze uitspraken wijzen op de rol van de gave van de Heilige geest in de voortzetting van het werk dat Jeshua begon, en waardoor zijn volgelingen bekrachtigd zouden worden om zelfs grotere werken te doen. Deze geest is niet onafhankelijk of op zichzelf bestaand, maar het is “de geest van Christus” in de gelovige, die beïnvloedt, begeleidt, onderwijst, herinnert en de gelovige wijst zijn Heer en Heiland te volgen. Deze geest staat zeker niet geheel gelijk aan Messias, omdat hij de opgestane Heer en Messias juist dient. Maar omdat het de persoonlijke aanwezigheid van Messias in het leven van elke gelovige bedraagt, is het gebruik van een Personificatie zeer gepast. In de praktijk leidt de heilige geest in ons, nergens anders dan waar de Heer ons zelf zou leiden als hij persoonlijk aanwezig was. We kunnen uit het leven van Messias en zijn prioriteiten die daarin beschreven staan nagaan of de “geest” die ons leidt werkelijk de geest van de Heer Jeshua Messias is, of dat dit “een andere geest” is. Zo zal hij wiens grondregel was: “er staat geschreven”, zijn volgelingen niet wegleiden van het bouwen op de Schrift als de enige bron voor geloof en geloofspraktijk.
10. De “ziel” of de “geest” van de mens wordt vaak gepersonifieerd zoals dat ook bij de geest van God gebeurd. ”Wat buigt gij u neder, o mijn ziel.” (Ps. 42:5). Luc. 12:19: “En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, gij hebt vele goederen liggen …”(Lucas 12:19). “… de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak” (Matt. 26:41). Toch zal niemand beweren dat de “geest van de mens” een aparte persoon is, apart van de mens zelf. Het figuurlijk gebruik van Personificatie wordt universeel en dadelijk erkend, en zo zou dat in het geval van “de Trooster” ook erkend moeten worden.
11. De geest van de mens staat in dezelfde verhouding tot de mens als de Geest van God staat tot God (1 Kor. 2:11). Zoals de geest van de mens niet een andere persoon is, apart van zichzelf, maar het zijn menselijk bewustzijn of geest is, waardoor hij in staat is om zelfbewust te zijn en na te denken over zijn persoon, zo is ook de geest van God niet een andere persoon, apart van God. Het is het bewustzijn en de intelligentie, dat essentieel en eigen aan Hem is, waarmee Hij Zich manifesteert en openbaart aan de mens. Zoals de geest van de mens de mens zelf is (de essentie van een mens is zijn geest), zo is de geest van God, God Zelf.
Het overeenkomstige gebruik van geest en zin is ook te zien in de aanhaling van Paulus van Jes. 40:13 (“Wie bestuurde de Geest des Heren en onderrichtte Hem als zijn raadsman?”) En in Romeinen 11:34 en 1 Korintiërs 2:16, waar de “geest” wordt weergegeven als “zin” (Van Dale: gedachte, het denken).
12. Als de “geest der waarheid” in Joh. 14:17 een persoon is, dan zou “de geest der dwaling” in 1 Joh. 4:6 ook een persoon moeten zijn, aangezien de twee tegenover elkaar staan. Het feit is dat elke “geest” de invloed of het vermogen representeert waarop een persoon handelt, maar geen van beide is een persoon op zich.
13. 1 Korintiërs 2:12 stelt de “geest der wereld” direct tegenover “de geest uit God”. Aangezien de “geest der wereld” niet een persoon apart van “de wereld” is, is de “geest van God” ook niet een persoon apart van God. Elk is een invloed die uitgaat van een bron die bepaalde houdingen, gedragingen of “vruchten” produceert.
14. De “adem” van God en de “geest” van God zijn synoniemen (Job 4:9; Ps. 33:6; Ps. 104:29-30; Joh. 3:8; Job 27:3). Het is net zo ondenkbaar dat de adem van God een aparte persoon naast God kan zijn, als dat de adem van een man een aparte persoon naast deze man kan zijn. Het is zou absurd zijn te spreken van een op zichzelf bestaand en eeuwig persoon als “de adem” van een dergelijke persoon.
15. De “geest van God” is synoniem aan de “hand” en “de vinger” van God (Ez. 3:14; Job 26:13, Ps. 8:3; Lukas 11:20).
Het is onzinnig om “de hand” en “vinger” van een persoon, een mede-gelijk en mede-eeuwige persoon van zo iemand te noemen. In feite zijn de hand en vingers van een man ondergeschikt en onderworpen aan zijn wil, net als de geest van God ondergeschikt is aan de wil van God. Zoals wat wordt gedaan door de hand van een mens, gedaan wordt door de mens zelf, zo is dus wat door de geest van God gedaan wordt, door God Zelf gedaan. Zijn geest is zijn wil “in actie”, die uitvoert wat hij “stuurt” om te presteren.
16. De “geest uws Vaders” is synoniem aan “de heilige Geest”, en van deze wordt gezegd dat het voor ons zal spreken bij bepaalde gelegenheden, wanneer we voorgeleid zouden kunnen worden bij vervolging of rechtszitting (Mat. 10:19, 20; Mark. 13:11, Luc. 12:11,12). Hierover wordt ook in Lucas 21:15 gezegd dat Christus ons “mond en wijsheid zal geven, welke al uw tegenstanders niet zullen kunnen weerstaan of weerleggen”. Deze verzen leren ons dus niet dat een persoon met de naam “de Heilige Geest” door ons zal spreken, maar dat we met bovennatuurlijke kracht van God en Christus zullen worden geïnspireerd en leiding krijgen.
17. Als de geest een wezen is die zelfbewust en apart is, en persoonlijkheid heeft, dan wist Jeshua dit niet, of anders gaf hij hem niet de eer die hem toekwam. In Mat. 11:27, beweert Jeshua: “.. niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren” Als “de Heilige Geest” een persoon is, apart van de Vader, en tevens de alwetende en almachtige “God” is, zou Hij dan niet ook de Vader en de Zoon kennen? De uitspraak van Jeshua zou dan niet waar zijn geweest, en in feite zou het een leugen zijn.
Hetzelfde geldt voor de bewering van Jeshua in Mat. 24:36, dat niemand wist van het uur van zijn wederkomst, behalve de Vader. Hoe zou “de Heilige Geest” in het ongewisse gelaten kunnen worden over deze zeer belangrijke profetische gebeurtenis? Moeten we geloven dat het mogelijk is voor een lid van de Godheid om iets geheim te houden voor een ander lid, terwijl zij dezelfde eeuwige en goddelijke “essentie” van “God zelf” zouden zijn?
18. Als de geest van God een uniek en apart persoon is, en het hebben van ‘geest’ een voorwaarde is voor het hebben van een unieke en aparte persoonlijkheid, dan moet de persoon genaamd “de Geest van God” zijn eigen “geest” hebben, die eigen aan zichzelf gelijk is én onderscheiden is van de Vader en de Zoon. We zouden daarmee gedwongen worden tot een absurd geloof in “de geest van de Geest”. Als “de Heilige Geest” geen eigen geest heeft, zou hij echter geen afzonderlijke “persoonlijkheid” hebben.
Als ‘God’ uit drie mede-gelijke personen bestaat, kan de derde persoon niet méér “de geest” van de eerste persoon worden, als de eerste persoon “de geest” van de derde persoon kan worden. Om deze absurditeit te voorkomen kan “de geest van God” niet een aparte persoonlijkheid hebben, maar moet het de macht, invloed, toereikendheid, volheid of een soortgelijke (niet-persoonlijke) “uitbreiding” zijn van de Vader, de echte en unitarische persoon die de Enige waarachtige God wordt genoemd.
19. Van de geest van God wordt wel gezegd dat deze deelbaar is en ook kan worden verdeeld. God nam een deel van de Geest die op Mozes was, en legde het op de zeventig oudsten van Israël (Num 11:17-25). In Joel 2:28, geciteerd door Petrus op de dag van Pinksteren, zegt God “(Ik) zal uitstorten van Mijn geest” (Hand. 2:17). Letterlijk zegt de Griekse tekst: “een deel of gedeelte van”. De voetnoot in de vertaling van Weymouth leest “letterlijk ‘van’ of ‘vanuit’ mijn geest – een gedeelte of portie”. Hoewel we ons niet kunnen voorstellen hoe een persoon zo verdeeld zou kunnen worden, kunnen we wel begrijpen dat de geest van God, als de kracht van God, verdeeld kan worden over velen. 1 Johannes 4:13 herhaalt deze waarheid wanneer het zegt: “Hieraan onderkennen wij, dat wij in Hem blijven en Hij in ons, dat Hij ons van zijn Geest gegeven heeft” (1 Joh 4:13).
20. Veel van de woorden die geassocieerd worden met Gods geest, geven de eigenschappen weer van een vloeistof, wat per definitie niet naar een persoon kan verwijzen. Deze “vloeibare” verwoording komt overeen met de geest als Zijn aanwezigheid en kracht. We zijn ermee en erin gedoopt, net als met water (Mat. 3:11, Hand. 1:5). We zijn allemaal tot één lichaam gedoopt en met de geest ‘gedrenkt’, als uit een put of fontein (1 Kor. 12:13). Het is geschreven op onze harten, als met inkt (2 Kor. 3:3). Wij zijn ermee “gezalfd”, zoals olie (Hand. 10:38, 2 Kor. 1:21,22; 1 Joh. 2:27). Wij zijn ermee “verzegeld”, als met gesmolten was (gebruikt bij zegels, Ef. 1:13). Het is “uitgestort” over ons (Hand. 10:45; Rom. 5:5). Het is “afgemeten” alsof het een volume heeft (“een deel” of “mate”, 2 Kon. 2:9, Joh. 3:34). We dienen ermee “gevuld” te worden (Hand. 2:4; Ef. 5:18). Deze “vulling” wordt beschikbaar bij de wedergeboorte en zij is tot overvloeden toe wanneer we handelen naar haar invloed.
Zelfs het gebruik van de geest als “wind” impliceert een liquiditeit, omdat luchtmassa’s zich gedragen als een vloeistof, daar zij van gebieden met een hogere naar een lagere druk stromen. Al deze figuurlijke taal moet opzettelijk gebruikt zijn om ons op de waarheid te wijzen dat de geest van God de onzichtbare kracht en invloed van God is. Het komt in ons leven als toeruster, om ons te helpen, te troosten, om ons te verenigen en ons te zalven voor het werk, waartoe Hij ons geroepen heeft. Zoals vloeistof het laagste niveau zoekt, zo komt de geest van God tot ons in onze nederige en behoeftige toestand – benevens onze zonden en ongerechtigheden, onze fouten en onze mislukkingen – om ons te verheffen om in Messias te blijven.
21. Van de “Heilige geest” is duidelijk gezegd dat het door God aan de mensen is gegeven. Maar een goddelijke “persoon” zou niet gegeven of geschonken kunnen worden door een ander goddelijk persoon, omdat deze daarmee onder het gezag van een ander zou komen. Als “de Heilige Geest” mede-gelijk is met de Vader, kan Hij niet onder Zijn gezag staan.
22. Per definitie is de geest van God afkomstig van God. Wat van God komt als zijn bron kan niet ook “God” zijn, zonder dat de term “God” gereduceerd wordt tot een vormloze en onbegrijpelijke abstractie. Niets en niemand kan zowel de bron van onderwerp zijn, als het onderwerp zelf.
23. In Bijbels gebruik is “de Heilige Geest” een synonieme term voor “God”. In Hand. 5:3, zegt Petrus dat Ananias tegen “de heilige Geest” loog. In vers 4 zegt Petrus dat hij loog tegen “God”. Dit is een voorbeeld van het gebruikelijke Semitische ‘parallellisme’ van gelijkwaardige termen, en het vormt geen bewijs dat Ananias gelogen zou hebben tegen twee afzonderlijke personen. Als dat het geval was, waarom zou vers 4 dan niet zeggen dat Ananias gelogen had tot “de Vader” in plaats van naar “God”? Dit parallellisme is geen bewijs dat een andere goddelijke persoon genaamd “de Heilige Geest” ook “God” is en daarom een deel van een Drie-enige “Godheid”.
24. “De Heilige geest” is equivalent aan “de kracht des Allerhoogste”, zoals Lucas 1:35 (NBG) duidelijk aangeeft door een ander gebruik van parallellisme (vgl. Lucas 24:49, Hand. 1:8, 10:38; Rom 15:13; Rom 15:18,19; 1Kor 2:4,5). De context is de conceptie van Jeshua Messias. Matteüs 1:18 vermeldt ook dat Maria “bleek zwanger te zijn uit de heilige Geest”. Toch zijn er in het hele Nieuwe Testament verwijzingen naar het feit dat God de Vader is van onze Heer Jeshua Messias.
Als “God” nu “de Vader” is en “de Heilige Geest” ook “de Vader” is van het kind Jeshua dan moet mogelijk het vaderschap aangepast worden. Trinitarisme leidt tot veel onnodige verwarring door te beweren dat er een aparte persoonlijkheid van “de Heilige Geest” bestaat.
25. De “Heilige Geest” (eigenlijk: “heilige geest”) is synoniem en door elkaar gebruikt met “de geest van Jezus” (Hand. 6:7; Fil. 1:19), “de geest des Heren” (Lucas 4:18, enz.), “de geest van zijn zoon” (Gal. 4:6) en “de geest van Jezus Christus” (Fil. 1:19). Bij dit gebruik is “de geest” de geest en de kracht van Jeshua Messias, die de gelovigen vult en leidt om de wil van God te doen, zijn Vader. Jeshua weet immers als geen ander hoe mensen kunnen worden beïnvloed om de wil van God te gehoorzamen, zonder dwang of intimidatie. Hier volgen enkele voorbeelden van de onderlinge samenhang en onderlinge afhankelijkheid tussen Jeshua en zijn “geest”.
a. Hand. 13:2 zegt: “… zeide de Heilige Geest: Zondert Mij nu Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe Ik hen geroepen heb”. Later werd Paulus in Hand. 16:6 tijdens zijn werk geroepen door “de Heilige Geest” om in Azië te prediken. Vers 7 zegt maar de “Geest van Jezus” liet het hun niet toe om naar Bitynie te reizen.
b. 2 Kor. 3:17,18 zegt de Here (Jeshua) nu is “de Geest”. Jeshua is bekleed met alle geestelijke macht en kracht om zijn verantwoordelijkheid doeltreffend te kunnen uitvoeren als het Hoofd van zijn Lichaam. Door zijn “geest” is hij in staat zijn vele dienaren te begeleiden en te richten (2 Kor. 12:8 en 9).
c. Gal. 5:22, 23 somt de “vrucht van de Geest” op (de aard van Jeshua Messias); Joh. 15:5 zegt: “Als iemand in mij blijft en ik in hem, dan zal hij veel vrucht dragen”.
d. We zijn door de geest geheiligd (2 Thess. 2:13), wij zijn geheiligd in Messias Jeshua (1 Kor 1:2.), “die ons van God is geworden wijsheid” (1 Kor 1:30).
e. De geest van waarheid, de heilige geest, is de trooster (parakletos), wij hebben een voorspraak (parakletos) met de Vader, Jeshua Messias, de rechtvaardige (1 Johannes 2:1).
f. We worden versterkt door de geest in de innerlijke mens (Ef. 3:16); Messias woont in ons hart (Ef. 3:17).
g. Wij hebben toegang tot de Vader door de geest (Ef. 2:18), in Messias en door geloof in hem hebben we toegang met vertrouwen tot God (Ef. 3:12).
h. De geest bedeelt aan ieder in het bijzonder wie hij wil (1 Kor 12:11), De Heer Jeshua stort de geest uit (Hand. 2:33) en gaf zowel apostelen, profeten, enz. (Ef. 4:11).
i. De geest pleit voor ons (Rom. 8:26); Messias Jeshua pleit voor ons (Rom. 8:34).
j. De Geest zegt tot de gemeenten … (Openb. 1:1), de openbaring van Jeshua Messias aan zijn knechten (Openb. 2:7).
26. Veel Trinitariërs beweren dat “de Heilige Geest”, wanneer hij komt, permanent woont in een gelovige die accepteert dat Jeshua Messias zijn Verlosser is. Maar velen leren ook dat de Heilige geest komt op een gelovige, nadat hij is wedergeboren. Ze bidden er ook voor dat “de Heilige Geest” komt om hun vergaderingen bij te wonen, en verwelkomen “Hem” zoals Hij wil. Dit plaatst hen in een moeilijke positie; zij moeten uitleggen hoe het kan dat een christen de persoon van “de Heilige Geest” gelijktijdig in zich heeft wonen én dat deze geest komt en gaat tijdens christelijke bijeenkomsten.
Het eenvoudige antwoord op dit dilemma is dat er twee verschillende gebruiken van de term “de geest” moeten worden onderscheiden. Een daarvan is “de gave van Gods natuur die permanent wordt ontvangen, wanneer een persoon wederom geboren wordt”. De ander is “de macht en invloed van God”, als Hij blijk geeft van Zijn aanwezigheid in Zijn schepping (Gen. 1:1) en onder Zijn volk (2 Kron. 5:14). In tegenstelling tot de permanente gave kan deze invloed naar het geloof van aanwezigen en de wil van God in een situatie veranderen. De gave van Gods natuur, heilige geest, wordt niet altijd geactiveerd in de manifestatie. God, “de Heilige Geest”, (de Gever), activeert de geest in gelovigen wanneer zij handelen in geloof (Hand. 2:4).
27. Joh. 7:39 zegt dat de Heilige Geest er nog niet was, en in Handelingen 1:4,5 zegt Jeshua tegen zijn discipelen te wachten op “de belofte van de Vader”, welke snel zou komen. Als de Heilige Geest een persoon is, en Hij was aanwezig in het Oude Testament, hoe is het dan mogelijk dat men over Hem zegt dat hij “er nog niet was”? Het is ook verwarrend om te bedenken hoe de gave van een “persoon” zelfs mogelijk zou zijn, en het enige antwoord dat Trinitariërs kunnen bieden is dat dit deel uitmaakt van het “mysterie” van de Drie-eenheid.
Dit “mysterie” is opgelost wanneer we begrijpen dat de geest van God die we ontvangen niet een apart persoon is, maar het geschenk van God om Zijn volk te bekrachtigen. In de Tenach is deze bekrachtiging tijdelijk, vandaar dat David kon bidden dat het niet verwijderd zou worden van hem (Psalm 51:11). Het werd ook verschillend aan mensen toebedeeld, waardoor Elisa dus kon bidden om een “dubbele portie” (2 Kon. 2:9) te ontvangen. Het was niet aan iedereen gegeven, en daardoor was de aanwezigheid ervan opmerkelijk (Gen. 41:38). Sinds Shavu’ot (Pinksteren), toen van de geest werd gezegd dat hij “kwam”, is het in alle gelovigen permanent en zonder maat, zoals het gegeven was aan Jeshua Messias. Hij had de geest “zonder maat” (Joh. 3:34), waardoor hij zijn werk als Messias kon doen en heeft dezelfde geest op Shavu’ot uitgestort (Hand. 2:33). En hij is het, de ware Doper, die elke gelovige vervult die bij hem komt voor redding (Matt. 3:11; Ef. 1:23).
28. Het enige vers dat erop zou kunnen wijzen dat er misschien drie personen één naam delen, is Mat. 28:19: “…doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb“. Dit vers wordt op een andere manier geciteerd door de vroege kerkvaders, met name Eusebius (d. 340), die het vers op zijn minst achttien keer als volgt citeert: “doopt hen in mijn naam”. Dit komt overeen met het getuigenis van het boek Handelingen en de brieven van Paulus, die alleen de naam van Jezus Christus associëren met de doop. Maar Zelfs als het vers leest zoals dat gevonden wordt in de moderne vertalingen, valideert dit de “Heilige Geest” als een aparte persoon van God niet.
Argumenten, redenerend uit wat Ontbreekt
29. De Heilige Geest wordt nooit aanbeden als zijnde de Vader en de Zoon, geen enkel vers uit de Schrift gebiedt dit. Dit is verrassend als de Heilige Geest werkelijk een mede-gelijk en mede-eeuwig lid van een Drie-enige “God” is, die toch aanbidding waardig zou zijn. Als “God” aanbidding waardig is, en “God” bestaat uit drie personen, moet dan niet elke “God” persoon aanbidding waard zijn? Waarom wordt dit idee dan niet teruggevonden in de Schrift?
30. In de opening van de brieven van de apostelen, worden God, de Vader en de Heer Jezus Christus telkens genoemd, maar men doelt niet op “de Heilige Geest”. Als ze onwetend waren van een “Drie-enige God”, en deze waarheid zou het fundament van het christelijk geloof vormen, dan zou hun apostelschap op zijn best onvolledig zijn geweest, en in het slechtste geval leerden ze fout.
Dat zij niet duidelijk een drie-persoonlijke Godheid leerden, bewijst dat deze niet geloofd of beoefend werd door de apostelen. In feite werd deze leer niet gecodificeerd tot de vierde eeuw, in de geloofsbelijdenis van Athanasius. Aangezien het niet werd geloofd, noch beoefend door de apostelen, en de apostelen in opdracht van de Here Jezus zelf stonden, is het logisch om te beweren dat de leer niet werd geloofd, noch beoefend door de Heer Jezus zelf.
31. Bij gebrek aan voldoende Schriftuurlijk bewijs, werd de orthodoxe opvatting van “de Heilige Geest” pas volledig ontwikkeld in de vierde eeuw na Christus, en ná de apostelen. Dit ging samen met de opkomst van de neoplatonische filosofie, die een abstracte God poneerde, waarbij Hij geen wezen genoemd meer kon worden. Daarin konden een groot aantal goddelijke personen toch één in “essentie” zijn. Dit was eigenlijk een achterwaartse beweging van de gnostische filosofie, die eerder heftig was tegengewerkt door de apostelen van de eerste eeuw, maar later omarmd werd door veel van de “Kerkvaders”, die de “orthodoxie” hielpen vestigen.
32. In de zogenaamde kerkbrieven, (Romeinen tot Thess.), laat de apostel Paulus “God de Vader en de Heer Jezus Christus” telkens groeten. Als “de Heilige Geest” een integraal en persoonlijk deel zou zijn van een Drie-enige God, waarom zouden er dan geen groeten van “Hem” komen? Het enige juiste antwoord is dat er niet een dergelijk persoon bestaat, want als geïnspireerde schrijver van de Schrift had Paulus dit toch moeten doen. Wanneer Paulus wel extra personen noemt wanneer hij over hen betuigt of anderszins, dan noemt hij “de uitverkoren engelen”, niet de Heilige Geest (1 Tim 5:21; Lukas 9:26 en Opb. 3:5).
33. In de NBG-vertaling verwijst Fil 2:1,2 naar de “gemeenschap des Geestes”, maar 1 Johannes 1:3 zegt dat onze gemeenschap met “de Vader en met Zijn zoon, Jezus Christus” is. Waarom wordt de Heilige geest hierbuiten gehouden? Een betere vertaling van Fil. 2:1 is de KJV (vergelijkbaar met de SV), of de GNB, waarin de term “door de Geest één bent met elkaar” wijst op de gemeenschap onder gelovigen die een gemeenschappelijke geest delen en die daarom dus met elkaar zouden moeten kunnen opschieten.
34. In de eeuwige stad van Op. 21 en 22, hebben beide God en Jezus Christus een prominente plaats. Elk wordt afgebeeld als zittend op zijn troon (Openb. 22:1). Als “de Heilige Geest” een “mede-eeuwig” lid van een Drie-enige God zou zijn, is het inderdaad vreemd dat hij geen enkele zetel lijkt te hebben. Dit klopt met de Bijbelse waarheid dat er één God, de Vader, is, en één Heer, Jezus Christus.
Door aan de Vader Zijn speciale en unieke positie als God te erkennen, geven we Hem alle aanbidding, eer, respect en ontzag dat Hij verdient als de enige waarachtige God. Door Messias’ positie te erkennen als de gevolmachtigde man van God, de eniggeboren zoon van de Vader, de “laatste Adam”, degene die kon hebben gezondigd, maar vrijwillig gehoorzaam bleef, degene die het zou kunnen hebben opgeven, maar zoveel van ons hield dat hij nooit opgaf, degene die door God uitermate verhoogd werd tot onze Heer, geven wij Jezus Christus, de aanbidding, eer, en het respect en ontzag dat hij verdient, en kunnen we grote kracht en vastberadenheid aan zijn voorbeeld te ontlenen.
Bron: Anthony Buzzard