De Nefilim of reuzen van Genesis 6
De nakomelingen van de gevallen engelen met de dochters van de mensen worden in Gen. 6 Nefilim genoemd. De naam betekent, gevallenen. Wat voor wezens dit precies waren, kan alleen worden opgemaakt uit de bijbel. Ze waren duidelijk groot in gestalte maar zeker ook in hun boze werken. Ze waren bovenmenselijke, abnormale wezens en hun vernietiging was nodig om de voortzetting van het menselijk ras te beschermen. En dus voor de vervulling van het woord van God, Gen 3:15.
Dit was waarom de Zondvloed over de wereld van de goddeloze Nefilim kwam, (2Pet. 2:5) zoals geprofeteerd werd door Enoch (Judas 14).
Maar we lezen opnieuw over de Nefilim in Num. 13:33: daar zagen we Nefilim, (de zonen van Anak komen van de Nefilim). Hoe kan dit, als ze in de Zondvloed vernietigd waren? Het antwoord staat in Gen. 6:4,
“De nefilim waren in die dagen in het land en bovendien daarna, toen de zonen van de Elohim tot de dochters van de mens kwamen; en zij baarden voor hen, die de machtigen) zijn van de aion, stervelingen van naam. Ze waren roemrucht vanwege hun goddeloosheid.”
Na de Vloed was er een 2de inval van de gevallen engelen. Wel minder in getal en meer beperkt tot een kleiner gebied. Ze hielden zich vooral op in Canaan en werden bekend als de natiën van Canaan. Voor de vernietiging van hen was geen volgende zondvloed maar dit keer het zwaard van Israel nodig.
Wanneer vond deze 2de inval plaats van gevallen engelen? In elk geval snel nadat bekend was geworden dat het zaad dat de mensheid zou redden via Abraham liep. Over toen Abraham uit Haran kwam en Canaan binnen ging, lezen we: de Canaaniet was al in het land. In Gen. 14:5 staat dat ze al bekend waren als Refaïm en Emim. Ze woonden rond Asteroth Karnaim en Shaven Kiriathaim.
In Gen. 15:18-21 zijn ze al talrijk en worden ze genoemd onder de volken van Canaan, Kenieten, Kenizzieten, Kadmonieten, Hittieten, Perizzieten, Refaïm, Amorieten en de Girgashieten en de Jebusieten. (Gen. 15:19-21; Ex. 3:8, 17; 23:23. Deut. 7; 20:17. Joz. 12:8).
Ze zouden vernietigd worden (Deut. 20:17. Joz. 3:10). Maar israel faalde hierin (Joz. 13:13; 15:63; 16:10; 17:18. Rich. 1:19, 20, 28, 29, 30-36; 2:1-5; 3:1-7); en we weten niet hoeveel van deze reuzen naar het buitenland vluchtten en hun vernietiging voorkwamen. Als we dit wisten, konden we veel problemen oplossen die gerelateerd zijn aan de antropologie.
Een andere groepsnaam voor deze reuzen was Anakiem (Annunaki) omdat de zonen van Anak van de Nefilim kwamen. Num. 13:23. De Refaïm kwamen van Rapha, een andere beroemdheid onder hen.
Vanaf Deut. 2:10 heten ze Emim en Horim en Zamzummijm, vers 20 en 21 en Avim.
Als Refaïm waren ze welbekend en berucht maar helaas is hun naam vaak vertaald als giganten of doden. Ze hebben volgens Jes. 26:14 geen opstanding.
Ze worden 7 keer doden genoemd, (Job 26:5. Ps. 88:10. Spre. 2:18; 9:18; 21:16. Jes. 14:8; 26:19).
Ook in Jes. 26:14 worden ze reuzen genoemd.
Ze worden 10 keer Refaïm genoemd, in Gen. 14:5; 15:20. Joz. 12:15, 2 Sam. 5:18, 22; 23:13. 1 Kron. 11:15; 14:9; 20:4 Jes. 17:5.
Verder zijn ze vertaald met giganten, Gen. 6:4; Num. 23:33, waar het als Nefilim staat en Job 16:14, waar het als Gibbor staat.
De 2de inval vond plaats voor Gen. 14 omdat de Refaïm waren gemengd met de 5 natiën inclusief Sodom en Gomorra. Ze werden verslagen door de 4 koningen onder Chedorlaomer. Hun thuisbasis was duidelijk “Ashtaroth Karnaim”; terwijl de Emim zich op de vlakte van Kiriathaim ophielden (Gen. 14:5).
Anak was een afstammeling van de Nefilim en Rapha was een andere. Ze gaven hun namen aan hun eigen clans. Anak's vader was Arba, de bouwer van Hebron (Gen. 35:27. Joz. 15:13; 21:11);
Deze Palestijnse tak van de Anakim heette geen Arbahim maar Anakim, naar Anak. Ze waren groot, fors, machtig (Deut. 2:10, 11, 21, 22, 23; 9:2), en maakten duidelijk veel indruk op de 10 spionnen, (Num. 13:33). Og, koning van Bashan wordt beschreven in Deut. 3:11.
Hun kracht is zichtbaar in de steden van Bashan tot op de dag van vandaag en we weten niet welke rol ze speelden bij de bouw van de piramiden in Egypte.
Arba was herbouwd door de Khabiri, 7 jaar voordat Zoan was gebouwd door de Egyptische farao's van de 19de dynastie. Num. 13:22.
Als deze Nefilim en de tak van de Refaïm geassocieerd waren met Egypte, hebben we een verklaring voor het probleem dat wetenschappers al generaties bezighoudt. Namelijk hoe de grote stenen en monumenten samen werden gebracht.
In deze machtige mannen van de oude tijden, hebben we de verklaring van de oorsprong van de Griekse mythologie. Deze mythologie was geen uitvinding van de menselijke geest. Maar hij groeide voort uit tradities en overleveringen en natuurlijk uit Gen. 6:4. Het feit dat ze al bovenmenselijk waren, maakte het makkelijk om vanuit de Griekse mythologie demi-goden van hen te maken.
De Babylonische kleitabletten en het Egyptische Dodenboek en de Griekse mythologie en heidense overleveringen zijn de slappe aftreksels van oeroude waarheden en bovendien zijn ze opgehemeld tot heldenverhalen omdat hun oorsprong vergeten was en de herinneringen aan hen vervaagd waren.