Misschien spreekt dit je meer aan;
Ik zeg u, Shamadam, en ik zeg tot u allen, de dienaar is de heer van de heer. En de heer is des dienaars dienaar. Laat de dienaar zijn hoofd niet buigen. Laat de heer het zijne niet heffen. Verbrijzel de dodelijke trots van de heer. Ruk uit de beschamende schaamte des dienaars. Herinnert u dat het Woord een is. En daar gij lettergrepen zijt in het Woord, zijt gij in werkelijkheid slechts een. Geen lettergreep is edeler of belangrijker dan de andere. De vele lettergrepen vormen tezamen slechts één enkele lettergreep: namelijk het Woord.
Ik spreek, Shamadam, nu niet tot u als een heer tot zijn dienaar, of als een dienaar tot zijn heer, maar als een broeder tot een broeder. Waarom wordt gij door mijn woorden zo verstoord?
Verloochen mij zo ge wilt. Ik zal u niet verloochenen. Zei ik straks niet dat het vlees op mijn rug geen ander was dan dat op uw rug? Ik zou u niet kunnen treffen zonder zelf daardoor te bloeden. Bedwing daarom uw tong, zo gij uw bloed wilt sparen. Open uw hart voor mij, zo gij het voor alle leed wilt doen sluiten.
Veel beter is het zonder tong te zijn, dan een tong te bezitten waarvan de woorden als valstrikken en doornstruiken zijn. En woorden zullen altijd wonden en verstrikken, totdat de tong door Heilig Inzicht gereinigd is.
Ik zeg u, o monniken, onderzoekt uw hart. Ik zeg U: rukt alle barrières uit. Ik zeg U: werpt de windselen af waarin uw Ik nog gewikkeld ligt, zodat ge het moogt zien als één met het Woord van God, eeuwig in vrede met zichzelf, en met alle werelden die eruit voortkomen. http://bijbel.startpagina.nl/prikbord/15835819/15844401/re-waar-moet-het-heen-!#msg-15844401
De tekst in Joh. lees ik als de tekst hierboven, en zie het laatste in die tekst ook terug in de topictekst; reinigen en heiligen.
Joh. 16
22 En gij dan hebt nu wel droefheid; maar Ik zal u weer zien, en uw hart zal zich verblijden, en niemand zal uw blijdschap van u wegnemen.
23 En in die dag zult gij Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: Al wat gij de Vader zult bidden in Mijn Naam, dat zal Hij u geven.
24 Tot nog toe hebt gij niet gebeden in Mijn Naam; bidt, en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij.
25 Deze dingen heb Ik door gelijkenissen tot u gesproken; maar de ure komt, dat Ik niet meer door gelijkenissen tot u spreken zal, maar u vrijuit van de Vader zal verkondigen.
26 In die dag zult gij in Mijn Naam bidden; en Ik zeg u niet, dat Ik de Vader voor u bidden zal;
27 Want de Vader Zelf heeft u lief, omdat gij Mij liefgehad hebt, en hebt geloofd, dat Ik van God ben uitgegaan.
28 Ik ben van de Vader uitgegaan, en ben in de wereld gekomen; weer verlaat Ik de wereld, en ga heen tot de Vader.