Ziet, een koning zal regeren in gerechtigheid, en de vorsten zullen heersen naar recht.
En die man zal zijn als een verberging tegen de wind, en een schuilplaats tegen de vloed, als waterbeken in een dorre plaats, als een schaduw van een zware rotssteen in een dorstig land.
En de ogen van hen, die zien, zullen niet terugzien, en de oren van hen, die horen, zullen opmerken.
En het hart der onbedachtzamen zal de wetenschap verstaan, en de tong der stamelenden zal vaardig zijn, om duidelijk te spreken.
De dwaas zal niet meer genoemd worden milddadig, en de gierige zal niet meer mild geheten worden.
Want een dwaas spreekt dwaasheid, en zijn hart doet ongerechtigheid, om huichelarij te plegen, en om dwaling te spreken tegen de HEERE, om de ziel van de hongerige leeg te laten, en de dorstige drank te doen ontbreken.
En het ganse gereedschap van een gierigaard is kwaad; hij beraadslaagt schandelijke verdichtselen, om de ellendigen te bederven met valse redenen, en het recht, als de arme spreekt.
Maar een milddadige beraadslaagt milddadigheden, en staat op milddadigheden.