Vergelijk daarom Exodus 3:13 met Exodus 6:2;
“Daarop zeide Mozes tot God: Maar wanneer ik tot de Israëlieten kom en hun zeg: De God uwer vaderen heeft mij tot u gezonden, en zij mij vragen: hoe is zijn naam – wat moet ik hun dan antwoorden? Toen zeide God tot Mozes: Ik ben, die Ik ben. En Hij zeide: Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen: Ik ben heeft mij tot u gezonden”. Ex. 3:13-14
In de Statenvertaling lezen wij deze teksten als volgt:
13 Toen zeide Mozes tot God: Zie, wanneer ik kom tot de kinderen Israëls, en zeg tot hen: De God uwer vaderen heeft mij tot ulieden gezonden; en zij mij zeggen: Hoe is Zijn naam? Wat zal ik tot hen zeggen? 14 En God zeide tot Mozes: IK ZAL ZIJN, DIE IK ZIJN ZAL! Ook zeide Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden! Ex 3:13-13 (SV)
En als wij nu naar Exodus 6:2 gaan zien wij dat de Here Zich bij Zijn naam kenbaar maakt:
“En Ik ben aan Abraham, Izak, en Jakob verschenen, als God de Almachtige; doch met Mijn Naam HEERE* ben Ik hun niet bekend geweest”. Ex. 6: 2 (SV)
In de NBV lezen wij het als volgt in Ex 6:2-3:
2 “God zei tegen Mozes: ‘Ik ben de HEER. 3 Ik ben aan Abraham, Izaäk en Jacob verschenen als God, de Ontzagwekkende, maar mijn naam HEER heb ik niet aan hen bekendgemaakt”.
* HEERE in hoofdletters met “dubbelle EE” is in sommige Nederlandse vertalingen de weergave van JHWH
Uit de voorgaande teksten uit het Oude Testament is het ons duidelijk geworden dat de Here God Zich de “Ik Ben” noemt en dan gaan wij nu naar het Nieuwe Testament waar de Heer Jezus Zich openbaart als “Ik Ben”.
Dáárom begrepen de Joden heel goed wat de Heer Jezus bedoelde in Johannes 8:57-58, ze zagen dit als een aanspraak op de naam JHWH, de “IK BEN” Dit wordt bewezen door Johannes 8:59. (maar wij lezen eerst de verzen 56-58)
“Uw vader Abraham heeft zich erop verheugd mijn dag te zien en hij heeft die gezien en zich verblijd. De Joden dan zeiden tot Hem: Gij zijt nog geen vijftig jaar en hebt Gij Abraham gezien? Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Eer Abraham was, ben Ik.” Joh. 8:56-58
De Joden begrepen hieruit dat Hij Zich God noemde en wilden Hem stenigen. Een mens die zich op de plaats van God, JHWH, stelde was de dood schuldig:
“Zij namen dan stenen op om naar Hem te werpen; maar Jezus verborg Zich en verliet de tempel”. Joh. 8:59
En verder ook in Joh. 10:39;
“Zij trachtten Hem dan weder te grijpen, maar Hij ontkwam uit hun handen”.
In de Hof van Gethsémane zien wij de uitwerking op mensen wanneer de naam “Ik Ben” bekend wordt gemaakt in Johannes 18:4-6;
“Jezus dan, alles wetende, wat over Hem komen zou, kwam naar voren en zeide tot hen: Wie zoekt gij? Zij antwoordden Hem: Jezus de Nazoreeër. Hij zeide tot hen: Ik ben het* . En ook Judas, zijn verrader, stond bij hen. Toen Hij dan tot hen zeide: Ik ben het, deinsden zij terug en vielen ter aarde”. Johannes 18:4-6
* Het woordje “het” is door de vertalers toegevoegd.
Jezus zei in werkelijkheid tot hen “IK BEN”. Hier mee openbaarde Hij zich wie Hij werkelijk was en daardoor deinsden de mannen terug vielen ze ter aarde. Door de eeuwen heen hebben bijbelvertalers vaak iets toegevoegd of afgenomen van een Schriftgedeelte. Het lijken soms maar kleine nuanceverschillen maar in de volgende teksten zien wij dat een dergelijke ingreep wel degelijk verschil uitmaakt. In de NBG vertaling lezen wij in Johannes 8:24 bijvoorbeeld:
“Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat Ik het ben, zult gij in uw zonden sterven”. Johannes 8:24 (NBG)
Hier is het woord “het” toegevoegd, de Statenvertaling heeft deze tekst beter weergegeven door het woord “Die” (met een hoofdletter) te gebruiken.
Dan lezen wij in Johannes 8:24;
“Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft, dat Ik Die ben, gij zult in uw zonden sterven”. Johannes 8:24 (SV)
Maar ook de Statenvertaling zien wij in Johannes 8:24 dat er iets van de tekst is afgedaan. Zowel in de Statenvertaling als ook in de NBG zien wij dat de vertalers het woord “Ben”, met een hoofdletter, vervangen hebben door “ben” met een kleine letter. De NBV maakt het helemaal bont door te zeggen:
24 Ik heb tegen u gezegd dat u in uw zonden zult sterven, want als u niet gelooft dat ik het ben, zult u inderdaad in uw zonden sterven.’
De verwijzing naar de “Ik Ben” is in de NBV helemaal “weg-vertaald”.
http://www.bijbelarchief.nl/default.asp?id=1634