theo Schreef:
——————————————————-
> Weet je wat ik nou zo gek vind?
>
> De zeelieden vragen Jona om zijn God aan te
> roepen en worden aan het eind van hun bange
> stormachtige avontuur ineens christen vanwege de
> storm die gaat liggen.
>
> Nou christen niet natuurlijk maar vast wel joods
> gelovig.
>
> ———————-
Mag ik het kinderachtig vinden om langs me heen te praten of ligt dat aan mij? Ik kan trouwens best geloven dat het gek voor je is dat zeelieden christen worden maar toch niet, dat is ook gek. Vooral omdat ze werden vervuld van bang ontzag voor de HEER en ze Hem een offer brachten en geloften deden.
>
> Jona 1
>
>
> Jona
> 1
> 1 Eens richtte de HEER zich tot Jona, de zoon van
> Amittai: 2 ‘Maak je gereed en ga naar Nineve,
> die grote stad, om haar aan te klagen, want het
> kwaad dat ze daar doen is ten hemel schreiend.’
> 3 En Jona maakte zich gereed, maar vluchtte naar
> Tarsis, weg van de HEER. Hij ging naar Jafo en
> vond er een schip met bestemming Tarsis. Hij
> betaalde de overtocht en ging aan boord om mee te
> varen naar Tarsis, weg van de HEER.
> 4 Maar de HEER wierp een hevige storm op de zee,
> en de zee werd zo wild dat het schip dreigde te
> breken. 5 De zeelieden werden bang, en ieder riep
> tot zijn eigen god om hulp. Ook gooiden ze, om het
> gevaar af te wenden, de lading in zee. Maar Jona
> was in het ruim van het schip afgedaald, was daar
> gaan liggen en in een diepe slaap gevallen. 6 De
> schipper ging naar hem toe en zei tegen hem:
> ‘Wat lig jij hier te slapen! Sta op, roep je God
> aan! Misschien dat hij zich om ons bekommert,
> zodat we niet vergaan.’ 7 Intussen overlegden de
> zeelieden: ‘Laten we het lot werpen om te weten
> te komen wiens schuld het is dat deze ramp ons
> treft.’ Ze wierpen het lot, en het lot viel op
> Jona. 8 Toen zeiden ze tegen hem: ‘Vertel ons:
> Hoe komt het dat deze ramp ons treft? Wat doe je
> hier aan boord? Waar kom je vandaan? Uit welk land
> kom je? Bij welk volk hoor je?’ 9 Jona
> antwoordde: ‘Ik ben een Hebreeër en ik vereer
> de HEER, de God van de hemel, de God die de zee en
> het land gemaakt heeft.’ 10 De mannen werden
> doodsbang, en toen ze van hem hoorden dat hij was
> weggevlucht van de HEER, zeiden ze tegen hem:
> ‘Hoe heb je dat kunnen doen?’ 11 En ze vroegen
> hem: ‘Wat moeten we met je doen, dat de zee ons
> met rust laat?’ Want de zee werd hoe langer hoe
> onstuimiger. 12 Hij antwoordde: ‘Gooi me in zee,
> dan zal de zee jullie met rust laten. Want ik weet
> dat het mijn schuld is dat deze storm zo tegen
> jullie tekeergaat.’ 13 Maar de mannen roeiden
> uit alle macht om weer aan land te komen; dat
> lukte hun echter niet, want de zee ging steeds
> onstuimiger tegen hen tekeer. 14 Toen riepen ze
> tot de HEER: ‘Ach HEER, laat ons toch niet
> vergaan als wij het leven van deze man opofferen.
> Reken het ons niet aan als hier een onschuldige
> sterft. U bent de HEER, al wat u wilt dat doet
> u!’ 15 Toen tilden ze Jona op en gooiden hem in
> zee, en de woede van de zee bedaarde. 16 De mannen
> werden vervuld van bang ontzag voor de HEER. Ze
> brachten hem een offer en deden hem geloften.