Mattheüs 24
32 En leert van den vijgeboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak nu teder wordt, en de bladeren uitspruiten, zo weet gij, dat de zomer nabij is.
33 Alzo ook gijlieden, wanneer gij al deze dingen zult zien, zo weet, dat het nabij is, voor de deur.
34 Voorwaar, Ik zeg u: Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, totdat al deze dingen zullen geschied zijn.
Theo over welk geslacht heeft Jezus het in dit vers over het geslacht ten tijden van Jezus aldaar (wat CU suggereerde) of over een geslacht wat er toen ten tijde van Jezus nog niet was?
Anderen mogen ook antwoorden maar geen geneuzel svp