Dichter bij het verraad van Judas
Op weg naar Goede Vrijdag komt het verhaal van het verraad van Jezus door Judas steeds dichterbij. In het Johannes-evangelie staat dat verraad in een uitermate geladen context. Het begint met de voetwassing: als voorbereiding op de laatste maaltijd met zijn discipelen wast Jezus hun voeten. Ook die van Petrus, die uitroept dat hij zijn voeten toch niet kan laten wassen door zijn Heer en meester. Maar hij geeft toe als Jezus zegt dat Petrus anders niet bij hem kan horen.
In die beladen sfeer tijdens de maaltijd zegt Jezus dat wat er in de Schrift staat, in vervulling zal gaan: hij die at van mijn brood, heeft zich tegen mij gekeerd. ‘En wanneer het gebeurt, dan zullen jullie geloven dat ik het ben’, zegt hij er met voor de discipelen raadselachtige woorden achteraan. Daarna staat er dat Jezus diep bedroefd werd. ‘Een van jullie zal mij verraden.’
De discipelen raakten verward; wie van hen zou het zijn? Toen Jezus degene aanduidde die het zou zijn – de discipel aan wie hij het brood zou geven – zagen ze het niet. En zelfs niet toen Judas de zaal verliet. Ze meenden dat hij nog inkopen moest doen voor het feest of iets aan de armen moest geven.
Het evangelie beschrijft dat de duivel bezit van Judas nam, op het moment dat Jezus hem het stuk brood gaf. Daarna zei Jezus tegen Judas: ‘Doe maar meteen wat je van plan bent.’ Die woorden zei Jezus tegen de duivel in de gedaante van Judas; Jezus nodigde hem uit om te doen wat moest gebeuren. Het is de overgave aan het kwaad, dat in dienst stond van de wil van de Vader.
Nadat Judas uit de kring van de discipelen vertrokken was, gaf Jezus een getuigenis: ‘Nu is de grootheid van de Mensenzoon zichtbaar geworden en door hem de grootheid van God.’ Dit is meer dan een zelfgetuigenis; het is ook een getuigenis van de grootheid van God. Die wordt zichtbaar in de daad van overgave. Judas speelt in die overgave een rol; hij is als het ware een instrument waardoor Jezus zijn daad van overgave kon volvoeren.
In het beeld van Judas door de eeuwen heen overheerst de uitspraak van Jezus dat het beter voor Judas was geweest dat hij nooit was geboren, zoals Marcus en Matteüs beschrijven. Die woorden staan niet in het Johannes-evangelie. Daar overheerst de overgave van Jezus. Hij wist precies wat er met hem zou gebeuren, Hij zorgde er voor dat het kón gebeuren. Later die nacht vermaande Hij daarom Petrus die de soldaten in de Hof van Getsemané te lijf wilde gaan, en met zijn zwaard het oor van Malchus, de slaaf van de hogepriester, afsloeg: ‘Zou ik de beker die de Vader mij gegeven heeft, niet drinken?’
De rol van Judas en zijn einde - zelfdoding - zijn in de theologiegeschiedenis veel besproken. In Bachs Matthäuspassion wordt een relatie gelegd tussen degene die Jezus verraadt en het koor – de gemeente. Die weg lijkt niet houdbaar; ze ontneemt het eigene van de rol van Judas. Misschien is het enige dat gezegd kan worden dat Judas als belichaming van het kwaad een rol speelt in het mysterie van het lijden van Jezus. Het kwaad wordt in dat mysterie dienstbaar aan het goede.
http://www.frieschdagblad.nl/index.asp?artID=59166