Analyse van het boek Spreuken
Spreuken is een bijbelboek dat geassocieerd wordt met wijsheid, c.q. filosofie. Hier zit een kern van waarheid in maar dat Spreuken alleen maar over filosofie gaat is ook niet waar.
Er is niet 1 auteur. Naast Salomo zijn er andere schrijvers aan het werk. Soms gaat het om algemene wijsheden, dan weer om zaken die voor individuen opgaan of zelfs voor bepaalde individuen.
Oppervlakkig gesteld zijn er 4 divisies: de spreuken van Salomo, de woorden van de wijzen, de woorden van Agur en de woorden van Lemuel. En dus gaan de spreuken niet alleen maar over filosofie. Zoveel schrijvers als er zijn, zo complex is de materie en zijn de motieven en bedoelingen van het boek.
De Spreuken van Solomo zijn algemeen van aard. De secties met de woorden van de wijzen zijn bedoeld als instructies voor een prins en gaan vooral over politiek en staatskunde. In de eerste 29 hoofdstukken van het boek Spreuken staan verschillende spreuken die VOOR Salomo zijn alsook enkele VAN Salomo. De spreuken VOOR Salomo gaan vooral over de goddelijke aangewezen constituties van Israël. De Spreuken VAN Salomo gaan vooral over het leven en gedrag van individuele Israëlieten.
De volgende analyse:
A. introductie en Titel
1. Woorden van de wijzen - de vader richt zich tot de zoon, dan wel de leraar tot de leerling. Dit gebeurt 15 keer met steeds de beginwoorden, “mijn zoon.” De strekking van deze verzen is: “vrees voor de Here is het begin van kennis, maar dwazen wijzen deze wijsheid af.” De zoon wordt aangesproken met jou en soms met U waarbij hij steeds opnieuw wordt gewaarschuwd voor de vreemde vrouw dan wel de buitenlandse vrouw die hem van het verkeerde pad af brengt. Zie ook de voorbeelden van Samson en Ahab en de dochters van Moab. Dan weer wordt de zoon gewaarschuwd tegen de ongelovigen en zondaren. Zoals zij die anderen onderdrukken en de oorlog injagen.
2. tweemaal maakt de wijsheid de claim dat ze beter is dan goud en zilver en koningen niet zonder haar kunnen, zie hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 worden wijsheid en dwaasheid tegen elkaar afgezet. De vrees voor god wordt nog eens uitgesproken en voor de dwaze vrouw die je van het rechte pad afbrengt wordt nog eens gewaarschuwd. Deze vrouw wordt steeds weer de “vreemde vrouw” genoemd, duidend op een niet joodse vrouw. Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen dat Salomo deze spreuken heeft geschreven, eerder andersom waren ze bedoeld voor hem.
3. een aantal Spreuken door Salomo zelf geschreven zoals in 10:1 staat. Als de inhoud van de secties 1 en 2 (1:6-9:18) door Salomo geschreven zou zijn, was het overbodig om nog een introductie te geven als Spreuken van Salomo. In sectie 1 wordt de 2de persoon gebruikt; de Spreuken worden niet gesproken tegen mijn zoon maar gebruiken de vormen “hij” en “hem” als 3de persoon. Tot hoofdstuk 19:26 gaat het zo door. Ze zijn voor de mens in algemene zin om ervan te leren. En niet voor een prins of een bepaalde koning.
4. een volgende sectie die gericht is aan “mijn zoon” begint in Hoofdstuk 19:20 en eindigt ergens in hoofdstuk 24. Hier lezen we verder over hoe een koning zich moet gedragen. Ze lijken geenzins op de spreuken van Salomo. Het zijn woorden van wijze mensen wat 2 maal bevestigd wordt: 22:17, 24:23. De formule “mijn zoon” komt 6 maal voor(19:27; 23:15, 19, 26; 24:13, 21).
In de secties 1 en 2 is vrees voor de Here iets dat hoger wordt geacht dan rijkdom, 22:1, 4. Deze woorden zijn gericht aan iemand die tussen heersers zit, 23:1 en wiens plicht het is om in het huidige leven zowel de koning als god te vrezen, 24:1. Opnieuw wordt voor de vreemde vrouw gewaarschuwd. en wijsheid wordt veel hoger in waarde geacht dan rijkdom, 20:15; 21:6; 23:4. In het begin van deze spreuken wordt in de 3de persoon geschreven, daarna in de 2de persoon.
5. een 2de collectie spreuken door Salomo, hoofdstukken 25 en 26. Het boek kreeg vorm onder de heerschappij van Hezekia. De schriftgeleerden hadden deze collectie eruit gekopieerd en in de koninklijke bibliotheek van Jeruzalem gelegd. Het gaat om hoogstaande literaire werken van Salomo en zijn vader David. De inhoud gaat over hoe koningen dienen te handelen, wat men mag verwachten van iemand die zelf de troon kent, 25:2-7.
6. zonder speciale introductie begint Hoofdstuk 27 met een volgende serie van Woorden der Wijzen. De inhoud is duidelijk gericht aan een prins, met opnieuw de formule, “mijn zoon” 27:11. Deze verzen zijn duidelijk gericht aan een heerser in Israël.
7. de woorden van Agur, de zoon van Jakeh, H. 30.
8. De woorden van koning Lemuel, de profetie welke zijn moeder hem leerde, 31:1-9 en tot het gedicht leidde van…
9. de kundige vrouw, 31:10-31.
Om de woorden van de wijzen te doorzien moet men het volgende in de gaten houden:
1. het woord Vader wordt gebruikt voor een leraar… 2 Kon. 2:12; 6:21, 13:14 en werd een soort van leidraad voor de rabbijnen.
2. het woord zoon wordt gebruikt voor een jonge leerling, een pupil… 1 Sam. 3:6, 16, 1 Kon. 20:35; 2 kon. 2:3, 5, 7, 15 en elders voor de joodse profeten. En soms voor jonge mannen. Gehoorzaamheid aan de ouders staat hierbij centraal, 5:13. Waar staat: ik heb de stem van mijn leraren niet gehoorzaamd of mijn oor bij hen ten luister gelegd.
3. De uitdrukkingen zondaren, boosaardig, dwazen, hypocrieten werden in israèl toegewezen aan de heiden. Maar als het om politiek gaat, worden de woorden van de wijzen in schooltaal verwoord. De prins tot wie de wijzen zich richten wordt op de omringende heidense volkeren attent gemaakt vanuit het perspectief van hen die de Here vrezen.
4. De vreemde vrouw (Hebr. zarah of nokriah) was geen dwalende Israèliet maar een vreemde buitenlandse vrouw. Omgang met haar zou tot afval van de Here leiden. Beide Hebreeuwse woorden staan in 5:20 en hoofdstuk 6. De goddelijke bedoeling was om Israël apart te houden van de volkerenwereld, Deut. 7:6 en Ezekiel 20:32. Dus omgang met een vreemde vrouw zou ook het nakomelingschap van de uitverkoren familie van Abraham verstoren. De bloedlijn zou verstoord worden en de dynastie van koning David, de koning van Jehova's keuze zou eveneens verstoord worden. Met afgoderij als gevolg, Exo. 34:16.
Sommigen denken dat de vreemde vrouw uit Hoofdstuk 2:17 een overspelige vrouw is uit het huis van Israèl. Het woord god heeft in deze passages niks te maken met Jehova maar met de nationale god of goden van de vreemde vrouw. De passage waarin staat: ze verlaat de gids van haar jeugd… slaat niet op de god die ze verlaat maar op haar eigen volk dat ze verliet, de mensen van Filistea, Edom en Moab of Egypte. De vrouw is avontuurlijk en komt op haar weg nogal wat volkeren en goden tegen.
De volkeren buiten Israël werden vaak aangeduid als de mensen van hun god, Numeri 21:29, 2 Kon. 11:17 en Psalm 47:9. Tegenover het gebruik van het woord god in heidense zin, als gids van de volkeren staan andere passages zoals Leviticus 26:12, Ik zal uw god zijn.
De woorden der wijzen zijn door diverse leraren gericht aan Salomo. Ze gaan over de politiek van israël. Na de openingsvers wordt er geen specifieke natie genoemd, maar alleen vrees voor de Here. Woorden als wijs handelen, duiden op een vrees voor de Here. De woorden rangschikken zichzelf in klassen zoals de Pentateuch ze indeelt voor de heersers van Israël. Dit feit geeft aan hoe oud de Pentateuch is alsook andere delen van het oude testament.
In Deut. 17:14-20 staat dat de Israëlieten een koning nodig hebben als ze Canaan binnengaan. Ten aanzien van goddelijke zaken moet de verantwoordelijke hiervoor iemand uit eigen volk zijn. Een aantal goddelijke regels zijn deze: Hij zal geen paarden vermenigvuldigen op de manier van de egyptenaren, hij zal niet meerdere vrouwen hebben die zijn hart van God wegvoeren, hij zal zichzelf geen grote hoeveelheden goud en zilver toeëigenen, hij zal een kopie van de wet maken, en hier dagelijks in lezen, opdat hij leert om de Here te vrezen. Dit alles om zijn dagen te verlengen in het koninkrijk en opdat hij nooit gebrek aan opvolgers zal hebben voor de troon. In Deut. 7:2-5 staat dat de Israëlieten de Caananieten zullen vernietigen alsmede hun symbolen van afgoderij en ook niet mnet hen zullen trouwen.
De Spreuken van Salomo die in de secties 3 en 5 van het boek staan, verschillen nogal van de Woorden van de Wijzen in de secties 1, 2, 4 en 6 die gericht zijn aan “mijn zoon.” Deze prins, in dit geval Salomo naar wie de woorden van de wijzen gericht waren werd ervoor behoed om zich met zaken bezig te houden die tot religieuze afval zouden leiden en de voortgang van de dynastie in gevaar zou brengen.
Zo vinden we in deze divisies dezelfde inzettingen als in de Pentateuch: paarden worden als niets gerekend voor de zege van de Here; goud en zilver zijn minder in waarde dan de vrees voor de Here. Gehoorzaamheid is vereist en brengt een verlenging van het leven voort.
Deze inzettingen komen overeen met de bepalingen van Deut. 17 die weer verwijzen naar Deut. 7. De heerser van Israël mocht geen verbond sluiten met de volkeren. Zo vinden we ook afkeringen van samenwerking met zondaren en vreemdelingen, nog apart van vreemde vrouwen, Deut. 1:10-15.
Salomo bad voor wijsheid, meer dan voor rijkdom en welvaart. Het mooie was dat hij beiden kreeg van God. 1 Kon. 3:9-13. De waarschuwing aan hem voor vreemde vrouwen is blijkbaar in de wind geslagen. Salomo hield van veel vreemde vrouwen.
Toen Salomo oud was, ging zijn hart uit naar andere goden. Zijn hart ging uit naar Ashtoreth de godin van de Zidoniërs, en naar Milcom, de god van de Ammonieten. Hij was niet meer zo op god gericht als zijn vader David. Door die vele andere vrouwen werd hij ook naar andere goden getrokken. Hij bouwde een altaar voor Chemosh, de god van Moab.
Een verdere verachting voor de wil van God, haalde Salomo paarden uit Egypte (1 Kon. 10:26-29). Het resultaat was verschrikkelijk. Het koninkrijk was verdeeld en van de zoon van Salomo lezen we dat zijn moeder Naamah heette, een Ammoniet. 1 Kon. 14:21, 31. Dit kwaad kwam door de omgang met vreemde vrouwen en het doorbreken van de leringen van de wijzen die aan Salomo waren gericht.
Kern van deze bijbelstudie is dat sommige spreuken DOOR Salomo zijnj geschreven en anderen VOOR hem. In het laatste geval gaat het om inzettingen en verordeningen die met de politiek en oorlogsvoering van Israël te maken hebben en terugvoeren op het boek Deuteronomium.
Sommigen verklaren dat het boek Deuteronomium niet bestond in de tijd van Salomo maar geschreven was in de tijd van Manasse rond 650 voor christus. Maar de relaties tussen Spreuken en Deuteronomium zijn er. En Deuteronomium was er al 3 eeuwen voor Manasseh en ver voor de dagen van Jozua.
Zo werpt een studie van het boek Spreuken en een onderverdeling hiervan in divisies nieuw licht op het boek Deuteronomium.