perihelium Schreef:
——————————————————-
> samuel Schreef:
> ————————————————–
> —–
> > 6 Voorwaar,
>
>
> In andere woorden: "werkelijk, heus, inderdaad,
> waarachtig, waarlijk, werkelijk, zeker"
>
>
> > Gij hebt uw volk, het huis van Jakob,
> > verworpen,
>
>
>
> SVKT: Hier wendt zich de profeet tot God, en hij
> doet een weeklacht over de Joden, die van God
> verstoten waren. De zin is: Maar waarom vermaan ik
> mijne landslieden tot het geloof aan Christus,
> dewijl het toch tevergeefs is; want, o Heere, Gij
> hebt besloten hen te verstoten.
>
> Het gaat hier over een deel van het volk van God;
> want de verharding is voor een deel over Israël
> gekomen (Rom 11:25)
>
>
>
> > omdat het geheel beïnvloed is door het
> > Oosten en toverij pleegt als de Filistijnen en
> > samendoet met kinderen van buitenlanders. 7
> Zijn
> > land is vol zilver en goud en aan zijn schatten
> is
> > geen einde; ook is zijn land vol paarden en aan
> > zijn wagens is geen einde; 8 ook is zijn land
> vol
> > afgoden: voor het werk van eigen handen, voor
> wat
> > eigen vingers hebben gemaakt, buigt men zich
> > neder. 9 Zo verlagen zich de mensen en
> vernederen
> > de mannen zich. Vergeef het hun niet.
> > Jesaja 2
> >
> > Zou hier een land zoals India mee bedoeld
> kunnen
> > worden?
>
> SVKT: Het oosten, dat is, der volken, die tegen
> het oosten of den opgang der zon wonen; verstaande
> de Chaldeën, Syriërs, Mesopotamiërs en andere
> Oosterse natiën (maw oa India?!)
Juist ja!
, die tot
> bijgeloof, toverij en waarzegging zeer geneigd
> waren.
> In de StatenVertaling staat niet “toverij” maar
> “guichelaars” met in de kanttekeningen verijzing
> naar Leviticus 19:26, en 2 Koningen 21:6 en de
> aantekeningen daarbij.
> In Exodus 7:11 worden de tovenaars en magiërs
> (NBV) van de Farao “guichelaars” (Statenvertaling)
> genoemd. Het woord guichelaar kan ook vertaald
> worden met wichelroedeloper.
>
> Hoe zie je dat niet vergeven uit vers 9?
2 Tim. 4: 1 Ik betuig u nadrukkelijk voor God en Christus Jezus, die levenden en doden zal oordelen, met beroep zowel op zijn verschijning als op zijn koningschap: 2 verkondig het woord, dring erop aan, gelegen of ongelegen, wederleg, bestraf en bemoedig met alle lankmoedigheid en onderrichting. 3 Want er komt een tijd, dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen, maar omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich tal van leraars zullen bijeenhalen, 4 dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren. NBG 1951
>
> Zegen en groet!
Vrede,
samuel