Uit: de Profeet (Kahlil Gibran)
En een oude priester zei: Spreek tot ons over godsdienst.
En hij zeide:
Heb ik deze dag over iets anders gesproken?
Is godsdienst niet iedere daad en iedere bespiegeling,
en wat geen daad noch bespiegeling is, maar een wonder en een verrassing die eeuwig in de ziel opborrelt, zelfs terwijl de handen de steen houwen of het weefgetouw bedienen?
Wie kan zijn geloof scheiden van zijn daden, of zijn mening van zijn bezigheid?
Wie kan zijn uren voor zich uitspreiden, zeggende: ‘Dit uur voor God en dat voor mijzelf, dit voor mijn ziel en dat voor mijn lichaam?’
Al je uren zijn vleugelen die door de ruimte zweven, van zelf naar zelf.
Hij die zijn zedelijkheid als zijn beste kleed draagt, zou beter naakt kunnen zijn.
De wind en de zon zullen geen gaten in zijn huid trekken.
En wie zijn gedrag bepalen laat door zijn zedeleer, zet zijn zang-vogel in een kooi gevangen.
Het vrije lied komt niet door tralies en draden.
En voor wie aanbidding een venster is, dat geopend maar ook gesloten kan worden, hij heeft nog niet het huis van zijn ziel bezocht, welks vensters van dageraad tot dageraad reiken.
Je dagelijks leven is je tempel en je godsdienst.
Wanneer je het binnentreedt, neem dan al wat je hebt mee.
Neem de ploeg en het aambeeld, de hamer en de luit,
en wat je voor je gebruik of voor je genoegen gemaakt hebt.
Want in je droom kun je niet uitstijgen boven je verworvenheden, noch lager vallen dan je mislukkingen.
En neem alle mensen mee:
Want in aanbidding kun je niet hoger vliegen dan hun verwachtingen, noch je dieper verootmoedigen dan hun wanhoop.
En zo je God wilt kennen, tracht dan geen raadselen op te lossen.
Zie liever om je heen en je zult hem zien spelen met je kinderen.
En kijk naar de hemel; je zult hem zien wandelen in de wolk, zijn armen uitstrekkend in de bliksem en neerdalend in de regen.
Je zult hem zien glimlachen in de bloemen, en zijn handen zien oprijzen en wuiven in de bomen.