Wij gaan bij ons eindeloos zoeken

niet uit van de betekenis, maar van de vorm.

Achter die vele vormen zijn wij eigenlijk

op zoek naar de boom van kennis van de wijze -

heel hoog, heel groot, en met een grote kruin

die zich heel ver uitspreidt,

het levenswater van de alomvattende oceaan.

Wij jagen enkel achter de vorm aan

en raken het spoor bijster.

We vinden de boom niet,

want we hebben hem in werkelijkheid de rug toegekeerd.

Hij wordt soms ‘boom’, soms ‘zon’,

soms ‘zee’, soms ‘wolk’ genoemd.

Hij is het ene waaruit veelheid ontstaat

en zijn laatste gevolg is het eeuwige leven.

Hij mag dan in wezen enkelvoudig zijn,

hij heeft duizenden gevolgen.

Op dat ene zijn ontelbare namen van toepassing.

Een mens kan voor de een een vader zijn,

maar is voor een ander een zoon.

voor een derde toorn en een vijand,

voor een vierde genegenheid en een vriend.

Hij heeft honderdduizend namen

en is toch slechts één mens.

Zelfs wie al zijn kwaliteiten bezit.

kan hem onmogelijk beschrijven.

Wie alleen de naam zoekt, vervalt,

al is hem nog zo'n grote opdracht toevertrouwd,

tot wanhoop en begeeft zich op dwaalwegen,

zoals dat de meesten van ons overkomt.

Waarom plakken we er de naam ‘boom’ op,

waardoor er een bittere smaak in onze mond achterblijft,

die ons heel ongelukkig maakt?

Laten we van de namen naar de eigenschappen gaan

opdat die ons met een beetje geluk naar de essentie brengen.

Dat mensen het oneens zijn komt door de namen.

Als ze doorbreken naar de werkelijkheid, komt er vrede.

Masnavî, II: 3668-3680