In Rotterdam waren twee mensen onderweg naar een gebedsdienst. Een christen, en een jonge marokkaan.
De christen liep langs de moskee waar de jonge marokkaan naar binnen was gegaan. Hij zag de marokkaan gehurkt op zijn knieen en met zijn gezich in de richting van Mekka. Hij hoorde hem zeggen: “Allah, groot zijt gij” en hoorde hem belijden dat hij wist dat er veel vekeerd was gegaan tot nu toe. En ook dat hij zijn leven zou moeten veranderen, fors zou moeten veranderen. En hij hoorde hem Allah vragen om hulp bij de veranderingen die hij nodig had."
Toen kwam de christen bij zijn kerk aan, een gebouw van de Volle Evangeliegemeente. Hij begon spontaan te bidden, en hief zijn handen naar de hemel: 'Hemelse Vader, ik dank u dat ik geen marokkaan ben, maar dat het bloed van Jezus uw zoon mij beschermt tegen het kwaad! Dank u voor uw kruisdood Heer! Dank u dat u bent opgestaan, en U hebt de satan overwonnen Heer! Glorie voor Jézus!, en als vanzelf rolde er een sroom van verdere lofprijzingen over zijn lippen.
Aan welk gebed zou God nu het meeste genoegen beleven - en: waarom?