Bijbelboek — Hebreeën
Schrijver: Paulus
Waar geschreven: Rome
Geschrift voltooid: ca. 61 G.T.
PAULUS is het best bekend als de apostel der „natiën”. Was zijn bediening echter tot de niet-joden beperkt? Geenszins! Vlak voordat Paulus werd gedoopt en voor zijn werk werd aangesteld, zei de Heer Jezus tot Ananias: „Deze man is mij een uitverkoren vat om mijn naam uit te dragen zowel tot de natiën als tot koningen en de zonen van Israël” (Hand. 9:15; Gal. 2:8, 9). Het schrijven van het boek Hebreeën was werkelijk in overeenstemming met Paulus’ aanstelling om de naam van Jezus tot de zonen van Israël uit te dragen.
Sommige critici betwijfelen echter of Paulus Hebreeën geschreven heeft. Een van hun bezwaren is dat Paulus’ naam niet in de brief voorkomt. Maar dit bezwaar gaat in werkelijkheid niet op, aangezien ook veel andere canonieke boeken de schrijver niet noemen, die vaak door het interne getuigenis wordt geïdentificeerd. Bovendien menen sommigen dat Paulus zijn naam opzettelijk weggelaten kan hebben toen hij aan de Hebreeuwse christenen in Judea schreef, omdat zijn naam door de joden daar tot een voorwerp van haat was gemaakt (Hand. 21:28). Ook de verandering van stijl vergeleken met zijn andere brieven vormt geen werkelijke bedenking tegen Paulus’ auteurschap. Of Paulus zich nu tot heidenen, joden of christenen richtte, hij gaf altijd blijk van zijn vermogen om ’voor alle soorten van mensen alles te worden’. In deze brief wordt zijn logische uiteenzetting aan joden gepresenteerd als afkomstig van een jood, met gebruikmaking van argumenten die zij volledig konden begrijpen en naar waarde konden schatten. — 1 Kor. 9:22.
Het interne bewijsmateriaal bevestigt volledig dat Paulus het boek geschreven heeft. De schrijver bevond zich in Italië en was met Timotheüs samen. Deze feiten passen bij Paulus (Hebr. 13:23, 24). Bovendien is de leer typerend voor Paulus, hoewel de argumenten vanuit een joods standpunt worden gepresenteerd, met de bedoeling dat ze de uitsluitend uit Hebreeën bestaande gemeente waaraan de brief was gericht, zouden aanspreken. Over dit punt zegt Clarkes Commentary (Deel 6, blz. 681) betreffende het boek Hebreeën: „Dat aan joden, en wel natuurlijke joden, werd geschreven, bewijst de hele opbouw van de brief. Als hij aan de heidenen was geschreven, zou niet één op de tienduizend van hen de bewijsvoering hebben kunnen begrijpen, omdat zij niet met het joodse stelsel vertrouwd waren; bekendheid hiermee wordt door de schrijver van deze brief overal verondersteld.” Dit verklaart mede het verschil in stijl vergeleken met Paulus’ andere brieven.
De omstreeks 1930 gedane ontdekking van de Chester Beatty-papyrus nr. 2 (P46) heeft verdere bewijzen voor Paulus’ auteurschap verschaft. In een commentaar op deze papyruscodex, die slechts ongeveer anderhalve eeuw na Paulus’ dood werd geschreven, zei de eminente Britse tekstcriticus Sir Frederic Kenyon: „Het is opmerkelijk dat Hebreeën onmiddellijk na Romeinen gerangschikt is (een bijna ongekende plaats), waaruit blijkt dat er op het vroege tijdstip waarop dit manuscript werd geschreven, geen twijfel aan het Paulinische auteurschap ervan bestond.” Over deze zelfde kwestie zegt M’Clintock en Strongs Cyclopedia nadrukkelijk: „Er bestaat geen wezenlijk bewijs, noch in de brief zelf noch daarbuiten, dat ten gunste van iemand anders dan Paulus als de auteur van deze brief spreekt.”
Afgezien van het feit dat de eerste christenen het boek Hebreeën aanvaardden, bewijst ook de inhoud dat het „door God geïnspireerd” is. Het vestigt de aandacht van de lezer voortdurend op de profetieën in de Hebreeuwse Geschriften, door talrijke malen naar de vroege geschriften te verwijzen, en laat zien hoe deze alle in Christus Jezus werden vervuld. In het eerste hoofdstuk alleen al worden niet minder dan zeven aanhalingen uit de Hebreeuwse Geschriften gebruikt wanneer het punt wordt uiteengezet dat de Zoon nu superieur is aan de engelen. Jehovah’s Woord en zijn naam worden er voortdurend in verheerlijkt, waarbij de aandacht wordt gevestigd op Jezus als de Voornaamste Bewerker van het leven en op Gods koninkrijk in handen van Christus als de enige hoop voor de mensheid.
Wat de tijd betreft waarin Hebreeën werd geschreven, er is reeds aangetoond dat Paulus de brief schreef terwijl hij zich in Italië bevond. In het besluit van de brief zegt hij: „Neemt er nota van dat onze broeder Timotheüs vrijgelaten is, met wie ik u, als hij vrij spoedig komt, zal zien” (13:23). Dit schijnt erop te duiden dat Paulus verwachtte spoedig uit de gevangenis ontslagen te worden en hoopte Timotheüs, die ook gevangen had gezeten maar reeds was vrijgelaten, te vergezellen. Daarom denkt men dat de brief werd geschreven in 61 G.T., het laatste jaar van Paulus’ eerste gevangenschap in Rome.
Gedurende de tijd van het einde van het joodse samenstel van dingen brak er voor de Hebreeuwse christenen in Judea, en vooral voor degenen die zich in Jeruzalem bevonden, een periode van beslissende beproevingen aan. Naarmate het goede nieuws groeide en zich verbreidde, werden de joden uitermate verbitterd en fanatiek in hun tegenstand tegen de christenen. Nog maar enkele jaren voordien had alleen al het verschijnen van Paulus in Jeruzalem een oproer verwekt, waarbij de religieuze joden luidkeels schreeuwden: „Weg van de aarde met zo iemand, want hij behoorde niet te leven!” Ruim 40 joden hadden zich met een vervloeking verbonden noch te eten noch te drinken totdat zij hem uit de weg hadden geruimd, en er was een sterke geleide van zwaargewapende soldaten nodig geweest om hem ’s nachts naar Cesarea te brengen (Hand. 22:22; 23:12-15, 23, 24).
In deze sfeer van religieus fanatisme en haat tegen christenen moest de gemeente leven, prediken en standvastig blijven in het geloof. Zij moesten een grondige kennis en een gedegen begrip hebben van de manier waarop Christus de Wet had vervuld, opdat zij niet zouden terugvallen in het judaïsme en zijn inachtneming van de Mozaïsche wet met het brengen van dierenoffers, wat nu allemaal niet meer dan een leeg ritueel was.
Niemand kon de druk en de vervolging waaraan de joodse christenen blootgesteld waren beter begrijpen dan de apostel Paulus. Niemand was beter toegerust om hun krachtige argumenten en weerleggingen van joodse overleveringen aan de hand te doen dan Paulus, de vroegere Farizeeër. Puttend uit zijn enorme kennis van de Mozaïsche wet, die hij had opgedaan aan de voeten van Gamaliël, leverde hij het onbetwistbare bewijs dat Christus de vervulling van de Wet met zijn verordeningen en offers is. Hij toonde aan hoe deze nu waren vervangen door veel heerlijker werkelijkheden, die onschatbaar grotere voordelen onder een nieuw en beter verbond brachten. Zijn scherpzinnige geest reeg het ene bewijs na het andere in een duidelijke en overtuigende opeenvolging aaneen.
Het einde van het Wetsverbond en het intreden van het nieuwe verbond, de superioriteit van Christus’ priesterschap ten opzichte van het Aäronitische priesterschap, de werkelijke waarde van Christus’ slachtoffer in vergelijking met de offers van stieren en bokken, het binnengaan van Christus in de tegenwoordigheid van Jehovah zelf in de hemelen in plaats van in slechts een aardse tent — al deze opvallend nieuwe leringen waarvan de ongelovige joden absoluut een afschuw hadden, werden hier met zulke overvloedige bewijzen uit de Hebreeuwse Geschriften aan de Hebreeuwse christenen gepresenteerd dat iedere redelijke jood wel overtuigd moest worden.
Toegerust met deze brief bezaten de Hebreeuwse christenen een nieuw en krachtig wapen om de joden die hen vervolgden de mond te snoeren, alsook een overredende bewijsvoering waarmee zij oprechte joden die Gods waarheid zochten, konden overtuigen en bekeren. Uit de brief blijkt Paulus’ diepe liefde voor de Hebreeuwse christenen en zijn vurige verlangen hen in hun tijd van grote nood op praktische wijze te helpen.
Groetjes H@ns.