Welkom op het forum van startpagina!

Dit forum staat op alleen-lezen. Je kan hier informatie zoeken en oude berichten terugvinden, maar geen nieuwe berichten plaatsen.

Meer informatie op bijbel.startpagina.nl

Wijze woorden

  • ruud

    Onderdeel van een preek van Alexander Comrie.

    B. Dit nu zo zijnde, mijn hartgeliefde Gemeente, dat het onmogelijk is zonder geloof Gode te behagen, zal elk met mij moeten besluiten, dat het geloof dat éne ding is, dat ons alleen ten uiterste nodig is, zullen wij getroost leven en zalig sterven, en op een goede grond verwachten een zalige ingang in die stad, niet met handen gemaakt, wiens Kunstenaar en Bouwmeester God is, waar het geloof in een zalig aanschouwen zal veranderd worden.

    Ja, geliefden u zult wel met mij besluiten, dat voor ons allen aan de kennis van dit geloof veel gelegen is, opdat wij, de aard, natuur en werkzaamheden daarvan kennende, onszelf zouden kunnen onderzoeken en beproeven in des Heeren vreze.

    Daarom hebben wij opgewektheid gevonden, om uitvoeriger van het Geloof te spreken. En, eer wij tot nadere onderhandelingen over deszelfs natuur zouden overgaan, eerst van de benamingen te spreken. Welke zeer vele zijn in Gods Woord; welke indien elk naging, hij zou ontdekken de veelvuldige wijsheid Gods, en de onnodige verschillen zouden ophouden, en ook het hard behandelen van kleinen.

    Want dan zouden wij zien, hoe een en hetzelfde geloof onder andere benaming voorkomt; en wij zouden zoekenden en heilbegerigen, ofschoon deze en gene zaken onder zekere benamingen opgesloten niet ondervindende, niet voor het hoofd stoten en slingeren, als zij de zielswerkzaamheden, onder een andere benaming begrepen, ondervonden.

    De ene gelovige zal veel van het geloof hebben onder de benaming van vertrouwen, maar een ander zal meer werkzaam zijn in 't vluchten tot Jezus; beide zijn werkzaamheden van hetzelfde geloof; en daarom heeft de een de ander niet te verdenken, noch hard te behandelen.

    Uw Dienaar in de Heere,

    ALEXANDER COMRIE.

    Woubrugge, 9 september 1746.

    Alexander Comrie

    Scoto Brittannus

    A.L.M. Philosophie Doctor en Predikant

    Te Woubrugge

    Uit: "HET ABC DES GELOOFS

    of

    Verhandeling van de benamingen des zaligmakenden geloofs

    volgens de letters van het alfabet".

    http://www.theologienet.nl/documenten/Comrie_ABC.rtf

  • carl

    ruud schreef:

    >

    >

    >

    > Onderdeel van een preek van Alexander Comrie.

    >

    >

    > B. Dit nu zo zijnde, mijn hartgeliefde Gemeente, dat het

    > onmogelijk is zonder geloof Gode te behagen, zal elk met mij

    > moeten besluiten, dat het geloof dat éne ding is, dat ons

    > alleen ten uiterste nodig is, zullen wij getroost leven en

    > zalig sterven, en op een goede grond verwachten een zalige

    > ingang in die stad, niet met handen gemaakt, wiens Kunstenaar

    > en Bouwmeester God is, waar het geloof in een zalig

    > aanschouwen zal veranderd worden.

    Een prachtige volzin, maar één die volgens mij meteen al rechtstreeks tegen de bijbel ingaat.

    Hier komen ze weer, de citaten die ik je al zo vaak heb voorgehouden, Ruud:

    Mth 25:41

    41 Daarop zal hij ook de groep aan zijn linkerzijde toespreken: “Jullie zijn vervloekt, verdwijn uit mijn ogen naar het eeuwige vuur dat bestemd is voor de duivel en zijn engelen. 42 Want ik had honger en jullie gaven mij niet te eten, ik had dorst en jullie gaven me niet te drinken. 43 Ik was een vreemdeling en jullie namen mij niet op, ik was naakt en jullie kleedden mij niet. Ik was ziek en zat in de gevangenis en jullie bezochten mij niet.” 44 Dan zullen ook zij antwoorden: “Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien of dorstig, als vreemdeling of naakt, ziek of in de gevangenis, en hebben wij niet voor u gezorgd?” 45 En hij zal hun antwoorden: “Ik verzeker jullie: alles wat jullie voor een van deze onaanzienlijken niet gedaan hebben, hebben jullie ook voor mij niet gedaan.” 46 Hun staat een eeuwige bestraffing te wachten, de rechtvaardigen daarentegen het eeuwige leven.’

    Jac. 2:14

    14 Broeders en zusters, wat heeft het voor zin als iemand zegt te geloven, maar hij handelt er niet naar? Zou dat geloof hem soms kunnen redden?

    en een paar nieuwe die hetzelfde zeggen:

    Jes 3,10

    Zegt van de rechtvaardige, dat het hem zal welgaan, want hij zal de vrucht zijner daden eten.

    Op 19,8

    en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen.

    je broer

    Carl

  • ruud

    Heb 11:6 Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en een Beloner is dergenen, die Hem zoeken. SV

    6 Zonder geloof is het onmogelijk God vreugde te geven; wie hem wil naderen moet immers geloven dat hij bestaat, en wie hem zoekt zal door hem worden beloond. NBV

    6 maar zonder geloof is het onmogelijk (Hem) welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken. NBG 51

  • carl

    ruud schreef:

    >

    >

    >

    > Heb 11:6 Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te

    > behagen. Want die tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en

    > een Beloner is dergenen, die Hem zoeken. SV

    de Jesus-tekst zegt iets anders.

    Wie heeft meer autoriteit?

    de Jesajatekst is ouder.

    Wie heeft meer autoriteit?

    de Jacobustekst komt van Jacobus, de broer van Jesus - die hem dus zijn hele leven al kende. Van de hebr.briefschrijver weten we niet eens wie hij is.

    >

    je broer

    Carl

  • H@ns

    Bijbelboek — Hebreeën

    Schrijver: Paulus

    Waar geschreven: Rome

    Geschrift voltooid: ca. 61 G.T.

    PAULUS is het best bekend als de apostel der „natiën”. Was zijn bediening echter tot de niet-joden beperkt? Geenszins! Vlak voordat Paulus werd gedoopt en voor zijn werk werd aangesteld, zei de Heer Jezus tot Ananias: „Deze man is mij een uitverkoren vat om mijn naam uit te dragen zowel tot de natiën als tot koningen en de zonen van Israël” (Hand. 9:15; Gal. 2:8, 9). Het schrijven van het boek Hebreeën was werkelijk in overeenstemming met Paulus’ aanstelling om de naam van Jezus tot de zonen van Israël uit te dragen.

    Sommige critici betwijfelen echter of Paulus Hebreeën geschreven heeft. Een van hun bezwaren is dat Paulus’ naam niet in de brief voorkomt. Maar dit bezwaar gaat in werkelijkheid niet op, aangezien ook veel andere canonieke boeken de schrijver niet noemen, die vaak door het interne getuigenis wordt geïdentificeerd. Bovendien menen sommigen dat Paulus zijn naam opzettelijk weggelaten kan hebben toen hij aan de Hebreeuwse christenen in Judea schreef, omdat zijn naam door de joden daar tot een voorwerp van haat was gemaakt (Hand. 21:28). Ook de verandering van stijl vergeleken met zijn andere brieven vormt geen werkelijke bedenking tegen Paulus’ auteurschap. Of Paulus zich nu tot heidenen, joden of christenen richtte, hij gaf altijd blijk van zijn vermogen om ’voor alle soorten van mensen alles te worden’. In deze brief wordt zijn logische uiteenzetting aan joden gepresenteerd als afkomstig van een jood, met gebruikmaking van argumenten die zij volledig konden begrijpen en naar waarde konden schatten. — 1 Kor. 9:22.

    Het interne bewijsmateriaal bevestigt volledig dat Paulus het boek geschreven heeft. De schrijver bevond zich in Italië en was met Timotheüs samen. Deze feiten passen bij Paulus (Hebr. 13:23, 24). Bovendien is de leer typerend voor Paulus, hoewel de argumenten vanuit een joods standpunt worden gepresenteerd, met de bedoeling dat ze de uitsluitend uit Hebreeën bestaande gemeente waaraan de brief was gericht, zouden aanspreken. Over dit punt zegt Clarkes Commentary (Deel 6, blz. 681) betreffende het boek Hebreeën: „Dat aan joden, en wel natuurlijke joden, werd geschreven, bewijst de hele opbouw van de brief. Als hij aan de heidenen was geschreven, zou niet één op de tienduizend van hen de bewijsvoering hebben kunnen begrijpen, omdat zij niet met het joodse stelsel vertrouwd waren; bekendheid hiermee wordt door de schrijver van deze brief overal verondersteld.” Dit verklaart mede het verschil in stijl vergeleken met Paulus’ andere brieven.

    De omstreeks 1930 gedane ontdekking van de Chester Beatty-papyrus nr. 2 (P46) heeft verdere bewijzen voor Paulus’ auteurschap verschaft. In een commentaar op deze papyruscodex, die slechts ongeveer anderhalve eeuw na Paulus’ dood werd geschreven, zei de eminente Britse tekstcriticus Sir Frederic Kenyon: „Het is opmerkelijk dat Hebreeën onmiddellijk na Romeinen gerangschikt is (een bijna ongekende plaats), waaruit blijkt dat er op het vroege tijdstip waarop dit manuscript werd geschreven, geen twijfel aan het Paulinische auteurschap ervan bestond.” Over deze zelfde kwestie zegt M’Clintock en Strongs Cyclopedia nadrukkelijk: „Er bestaat geen wezenlijk bewijs, noch in de brief zelf noch daarbuiten, dat ten gunste van iemand anders dan Paulus als de auteur van deze brief spreekt.”

    Afgezien van het feit dat de eerste christenen het boek Hebreeën aanvaardden, bewijst ook de inhoud dat het „door God geïnspireerd” is. Het vestigt de aandacht van de lezer voortdurend op de profetieën in de Hebreeuwse Geschriften, door talrijke malen naar de vroege geschriften te verwijzen, en laat zien hoe deze alle in Christus Jezus werden vervuld. In het eerste hoofdstuk alleen al worden niet minder dan zeven aanhalingen uit de Hebreeuwse Geschriften gebruikt wanneer het punt wordt uiteengezet dat de Zoon nu superieur is aan de engelen. Jehovah’s Woord en zijn naam worden er voortdurend in verheerlijkt, waarbij de aandacht wordt gevestigd op Jezus als de Voornaamste Bewerker van het leven en op Gods koninkrijk in handen van Christus als de enige hoop voor de mensheid.

    Wat de tijd betreft waarin Hebreeën werd geschreven, er is reeds aangetoond dat Paulus de brief schreef terwijl hij zich in Italië bevond. In het besluit van de brief zegt hij: „Neemt er nota van dat onze broeder Timotheüs vrijgelaten is, met wie ik u, als hij vrij spoedig komt, zal zien” (13:23). Dit schijnt erop te duiden dat Paulus verwachtte spoedig uit de gevangenis ontslagen te worden en hoopte Timotheüs, die ook gevangen had gezeten maar reeds was vrijgelaten, te vergezellen. Daarom denkt men dat de brief werd geschreven in 61 G.T., het laatste jaar van Paulus’ eerste gevangenschap in Rome.

    Gedurende de tijd van het einde van het joodse samenstel van dingen brak er voor de Hebreeuwse christenen in Judea, en vooral voor degenen die zich in Jeruzalem bevonden, een periode van beslissende beproevingen aan. Naarmate het goede nieuws groeide en zich verbreidde, werden de joden uitermate verbitterd en fanatiek in hun tegenstand tegen de christenen. Nog maar enkele jaren voordien had alleen al het verschijnen van Paulus in Jeruzalem een oproer verwekt, waarbij de religieuze joden luidkeels schreeuwden: „Weg van de aarde met zo iemand, want hij behoorde niet te leven!” Ruim 40 joden hadden zich met een vervloeking verbonden noch te eten noch te drinken totdat zij hem uit de weg hadden geruimd, en er was een sterke geleide van zwaargewapende soldaten nodig geweest om hem ’s nachts naar Cesarea te brengen (Hand. 22:22; 23:12-15, 23, 24).

    In deze sfeer van religieus fanatisme en haat tegen christenen moest de gemeente leven, prediken en standvastig blijven in het geloof. Zij moesten een grondige kennis en een gedegen begrip hebben van de manier waarop Christus de Wet had vervuld, opdat zij niet zouden terugvallen in het judaïsme en zijn inachtneming van de Mozaïsche wet met het brengen van dierenoffers, wat nu allemaal niet meer dan een leeg ritueel was.

    Niemand kon de druk en de vervolging waaraan de joodse christenen blootgesteld waren beter begrijpen dan de apostel Paulus. Niemand was beter toegerust om hun krachtige argumenten en weerleggingen van joodse overleveringen aan de hand te doen dan Paulus, de vroegere Farizeeër. Puttend uit zijn enorme kennis van de Mozaïsche wet, die hij had opgedaan aan de voeten van Gamaliël, leverde hij het onbetwistbare bewijs dat Christus de vervulling van de Wet met zijn verordeningen en offers is. Hij toonde aan hoe deze nu waren vervangen door veel heerlijker werkelijkheden, die onschatbaar grotere voordelen onder een nieuw en beter verbond brachten. Zijn scherpzinnige geest reeg het ene bewijs na het andere in een duidelijke en overtuigende opeenvolging aaneen.

    Het einde van het Wetsverbond en het intreden van het nieuwe verbond, de superioriteit van Christus’ priesterschap ten opzichte van het Aäronitische priesterschap, de werkelijke waarde van Christus’ slachtoffer in vergelijking met de offers van stieren en bokken, het binnengaan van Christus in de tegenwoordigheid van Jehovah zelf in de hemelen in plaats van in slechts een aardse tent — al deze opvallend nieuwe leringen waarvan de ongelovige joden absoluut een afschuw hadden, werden hier met zulke overvloedige bewijzen uit de Hebreeuwse Geschriften aan de Hebreeuwse christenen gepresenteerd dat iedere redelijke jood wel overtuigd moest worden.

    Toegerust met deze brief bezaten de Hebreeuwse christenen een nieuw en krachtig wapen om de joden die hen vervolgden de mond te snoeren, alsook een overredende bewijsvoering waarmee zij oprechte joden die Gods waarheid zochten, konden overtuigen en bekeren. Uit de brief blijkt Paulus’ diepe liefde voor de Hebreeuwse christenen en zijn vurige verlangen hen in hun tijd van grote nood op praktische wijze te helpen.

    Groetjes H@ns.

  • carl

    Dag H@ns,

    ondanks jouw betoog heb ik nog geen enkele hedendaagse theoloog ronduit horen beweren dat Paulus 100% zeker de schrijver van de brief is. Daar verschillen aanhef en afzender van de brief gewoon teveel voor van alle overige brieven.

    Ik zie de brief overigens ook niet als een geschikt middel om joden mee te bekeren.

    Of Christus' priesterschap nu superieur is of niet zal de gelovige jood een worst wezen. De taken van de priester en de inhoud van het joodse geloof staan nu eenmaal kant en klaar beschreven in de pentateuch en worden afdoende becommentarieerd door de profeten. Alles wat daar verder nog achter, onder, in, of boven gezocht wordt doet voor de jood niet ter zake - omdat het voor de Tenach kennelijk niet terzake doet. Het punt is dat het christendom een radicaal einde maakt aan de joodse geloofstaken met een smoesje; het smoesje dat exodus tm deuteronomium allemaal eigenlijk alleen maar geestelijk bedoeld was. En dáár, bij dát arrogante verhaal ligt eigenlijk de grootste drempel.

    Een nieuw element voor joden is het geloof.

    Geloof is wel een verplicht ‘onderdeel’: je moet geloven dag er maar één God is, en dat God zelf één is, dat al het andere shit is en dat de Torah van God afkomstig is - maar dat is het dan ook. Veel belangrijker is dat je Rechtvaardig bent, althans ernaar streeft dat oprecht te zijn. In zijn geloofsijver vergeet de hebr.schrijver dit element nogal

    En in 5:11 en verder het hele hoofdstuk 6 blijkt dat hij het eigenlijk helemaal niet tegen onbekeerde joden heeft, maar tegen hen die reeds christenen zijn, maar kennelijk hun eerste geloofsdrift tot rust hebben laten komen.

    Waar we nu aan toe zijn is dat we afstand moeten nemen van onze eigen betweterhouding t.o.v. de joden, en vooral luisteren moeten naar hun verhalen, legenden, midrash etc. etc.

    Wij weten het nl. niet beter dan zij. Onze heilige Geest is geen millimeter heiliger dan de hunne. En waar we elkaar in kunnen vinden is Deuteronomiumn 6:5

    dat oproept om de Heer lie te hebben met inzet van alle kracht.

    je broer

    carl