En over de 7 Elohiem..
Henk Leene beschrijft dit zo:
Hoofdstuk 6
Henoch, de man Gods, heeft tot de mensheid gesproken over de zeven hemelen of de zeven sferen.
Het gehele universum is opgebouwd uit zeven stadia, voort-gebracht in zeven dagen.
De nederdalende ziel reist door zeven sferen en moet, opstijgende, eveneens zeven sferen doorgaan.
Dit universum ligt besloten binnen de zevenvoudigheid.
Tot deze zevenvoudigheid behoren de zeven hemelen, die in nauw contact staan met de aarde.
Buiten de zeven hemelen troont God, verheft zich de troon des Lichts, die niet door mensenogen aanschouwd kan worden.
Over elk van deze zeven sferen heerst een engel, een bewaker, die zijn kernkracht aan die sfeer overdraagt.
Deze engelen begeleiden de ziel die door hun rijk reist.
Zo lezen wij het in de overleveringen en zo staat het in het Boek Henoch.
Ieder van de zeven sferen beheerst een gedeelte van het universum, maar staat tevens in contact met een aanzicht van de zevenvoudige mens.
In de mens is de signatuur van elk der zeven hemelen te her-kennen zoals deze ook op de aarde zijn te onderkennen.
De Godheid drukt zich in dit universum in de zevenheid uit, daarmede zichzelf gevangen gevende aan de zevenheid van Zijn schepping.
In de zevenheid ziet men God en natuur, een vermenging van goddelijk en ongoddelijk, totdat de Lichtzonen indalen en er een derde aanzicht aan toevoegen: het gebied van Satanaël, de tegen-kracht Gods.
Deze tegenkracht Gods is echter uit het goddelijke ontstaan; een grootvorst van de zon is hij, zo zegt Henoch, een gevallen lichtvorst.
Er zijn diverse benamingen voor deze gevallen lichtvorst:
Asasel - Satanaël - Sannhasai - Lucifer, doch alle hebben zij de mogelijkheid om tot hun tegendeel te geraken: Christus, Licht-vorst, Middelaar, Zoon Gods.
Op de eerste dag, in de eerste maand, op de bestemde dag, de eerste dag van de maand, zo staat er, wordt Henoch door een groot leed beroerd.
U kunt dit ook zo lezen:
Op het moment dat Hemel en Aarde elkander benaderden, in het allereerste begin, de aanraking der eenheid Hemel-Aarde, werd Henoch, de man Gods, zich bewust van het leed dat de Lichtzonen hadden aangericht.
“En hij was wenend met zijn ogen, en leed was in zijn hart.”
Dat is het begin van een openbaar-making: de gehele omvang van een werkelijkheid grijpt de Godszoon aan en hij gevoelt zich opgenomen in een buitenaardse ontroering.
Hemel en Aarde verenigen zich in hem en door zijn mond kan dan de mensheid de waarheid vernemen.
Dit is het begin van alle getuigenis.
Hemel en aarde, ziel en God moeten zich in de mens verenigen, wil hij iets bekend maken dat boven alle begrenzing verheven is.
Daarom zegt Henoch: “Wat is dit voor een leed, wat zal mij overkomen?”
En dan verschijnen etherische gestalten aan hem: zij bezitten prachtige kleurschakeringen en hun ogen lichten als vuur en zij staan aan het hoofdeinde van Henochs bed.
Wanneer iemand een verlichting Gods krijgt, wordt hij vanuit het hoofdheiligdom opgetrokken, hij treedt boven de begrenzing van zijn eigen denken, en daarom staan deze mannen aan het hoofdeinde van zijn bed.
Deze mannen worden soms engelen, soms wezens genoemd, ook wel grote mannen.
Zij zijn entiteiten uit één der zeven hemelen, concentraties van één der zeven krachten, waaruit het universum is opgebouwd.
Vanuit de zon komt een zevenvoudig licht, ingestraald door de zeven hemelen, en door de zon verdeeld over de hemellichamen.
De zon bundelt de zeven essenties der zeven hemelen.
De hemel die het dichtste bij de aarde ligt is de eerste Hemel.
Het is de sfeer die direct boven onze biosfeer ligt en waarin het levensbeginsel van ons universum zich bevindt.
De levensessentie van waaruit de hemel en de aarde leeft.
Hier is die etherische substantie die als een zee is, een oceaan waarin de levenskiemen zich ontwikkelen.
Deze levenskiemen die zowel de aarde als de hemel tot leven brengen, worden geleid door twee honderd engelen.
Het getal twee (2) en tweehonderd komen veel voor in het Henoch-boek als symbool van de twee-eenheid, de samenvatting positief en negatief.
Tweehonderd etherische wezens behoeden het levensbeginsel van het universum en behoeden hen, die ronddraaien, opdat zij hun banen niet zullen verlaten.
Etherische wezens zijn magnetische krachtconcentraties, die het zevenvoudige universum besloten houden, een kring trekken rond het magnetische veld van ieder zonnestelsel, opdat het leven daarbinnen beschermd zal worden.
Henoch spreekt over “vreselijke bewaarplaatsen” en dat verwijst naar magnetische velden die door een immense kracht binnen hun ommuring worden gehouden.
Dit is slechts mogelijk wanneer de “engelen” een magnetische kracht bezitten die verschillende stadia van magnetisme behelzen.
De zeven hemelen verschillen onderling door een vibratieverschil, de afscheiding is slechts te onderscheiden door frequenties.
De eerste Hemel bezit de concentratie van het aardse magnetisme, een levensbeginsel dat de mens kent, hoewel hij het niet beheer-sen kan.
Uit deze eerste Hemel ontstaat zijn biologische leven en ontvangt ook de aarde en alles wat erop is, hun levenskracht.
Vandaar dat er staat dat in de eerste Hemel de schatkamer van de Dauw is, gelijk olijfolie. Olijvenolie geldt eveneens als levenskracht, zonne-energie.
De dauw is het levensherstel van de aarde.
Alles wat dreigt te sterven kan door de dauw tot hernieuwd leven komen.
Wij hebben wel eens een alchemische uiteenzetting gegeven over de dauw, het vloeibare zout der aarde.
In deze dauw bevindt zich de etherische trilling uit de eerste hemel en zo brengt het een goddelijke bezieling over aan de aarde.
Het is de laagste trilling, een zwakke bezieling, maar voldoende om de opeenvolging van dood en leven in beweging te houden.
De schatkamer van sneeuw en ijs is eveneens het aangeven van een magnetische toestand: een stilstaande, een bevroren trilling.
Dauw, sneeuw en ijs zijn alle vormen van water.
De ordeningen der sterren zijn aanzichten van het vuur.
Binnen de eerste Hemel liggen het principe van water en vuur, en hun samensmelten binnen de dauw en hun afgescheidenheid binnen de sterren en de sneeuw en het ijs.
In de dauw ontmoeten vuur en water elkaar, en vormen zo een levensbeginsel dat medegedeeld kan worden aan de ontvangende principes op aarde.
In de Bijbel lezen wij over de Elohim die aarde en hemel schiepen, zij zijn de wezens uit de eerste hemel, die door de boven-aardse goddelijke Kracht van buiten de zeven hemelen geleid worden om tot een schepping te komen, tot een volkomen harmonie tussen de tegengestelden, tussen vuur en water, aarde en lucht, terwijl het goddelijke vuurprincipe het zielebeginsel daarin brengt.
In de moderne versie van de Bijbel kan men ook lezen: “En de Elohim herschiepen de hemel en de aarde.”
Hetgeen zou betekenen dat de Elohim hemel en aarde herstelden na een catastrofe of iets dergelijks.
Er gaan diverse stemmen op voor deze uitleg.
Hiermede wordt natuurlijk een einde gemaakt aan de mythe dat hemel en aarde eenmalig geschapen werden, en men kan tevens begrijpen dat er wezens zijn die zich bezig houden met de cosmogenie, de “cosmocratoren”, die, geleid door de Absolute Godheid, de levensmogelijkheid voor de mens herschapen.
Vanuit de zeven hemelen zal er tot aan de laatste Dag een leidend principe uitgaan, dat de noodorde in stand houdt, totdat de laatste ziel is uitgered.
Iedere catastrofe die de mens verwacht, onverschillig de oorzaak - die altijd bij de mens gelegen is -, zal weer hersteld worden door de gezamenlijke etherische arbeiders der zeven hemelen.
Deze zeven hemelen kunnen niet worden gestoord, daar zij direct in binding staan met de Alkracht daarbuiten.
De mens verstoort slechts zijn eigen levensveld.
Hetgeen een ramp veroorzaakt met betrekking tot zijn eigen adem-veld, terwijl alle andere magnetische velden in tact blijven.
Het omwisselen van de polen, waarover tegenwoordig zo veelvuldig wordt gesproken, is een verandering van het aardmagnetisme, waardoor slechts het aarde-levensveld wordt getroffen.
De cosmocratoren gaan echter voort met het levensprincipe in de aarde in te planten, slechts nu op tegengestelde wijze, daar het ontvangende levensveld werd verlegd.
Het leed dat Henoch ervaart is echter het gevolg van de orde-verstoring van het evenwicht tussen de Algod en de aarde, die beneden de zeven hemelen ligt.
Het gevolg daarvan is dat de zeven hemelen het universum moeten beschermen tegen de ontstane disharmonie en daarom spreekt Henoch van “straf en gebondenheid der Lichtzonen binnen de hemelen”.
Het zevenvoudige levensveld moet het ontstane kwaad uitdelgen, voordien is er geen harmonie mogelijk tussen de Abstracte God daarbuiten en zijn zevenvoudige schepping.
Daarom spreken wij van een zevenvoudige noodorde: al de zeven hemelen zijn begrepen in het proces van boetedoening en schulddelging.
De zevenheid moet het kwaad binnen zijn magnetische velden uitboeten.
En dit kan slechts geschieden wanneer Lichtzonen, gevallen licht-entiteiten, zelf het Absolute Licht wederom erkennen.
Henoch heeft dit begin herkend op de eerste dag van de eerste maand, de daartoe bestemde dag.
Het is de dag van het hart, het levensbeginsel, de eerste verbintenis met de Godheid.
Dit begin moet de gevallen Lichtzoon eveneens herkennen: het levensbeginsel is uit het hart en uit het Geestelijke hart.
Een gevallen Lichtzoon is uit de eerste Hemel gevallen, hij kent nog niet alle geheimenissen, zo zegt de Heer tot Henoch, hoewel hij voldoende verraden heeft om nimmer meer vrede te kunnen vinden.
Hij kent de hemel, hij kent door zijn aanwezigheid als etherisch wezen in de eerste Hemel, tegelijkertijd alle hemelen.
De engelen reizen door alle hemelen en aanschouwen het Aan-gezicht Gods, zodra zij vanuit de zevende Hemel reizen.
Een sterfelijk wezen is daartoe niet geschikt.
Binnen de eerste Hemel ervaart men de goddelijke Kracht, hoewel deze niet kan worden verklaard.
In de hemel van het levensbeginsel geeft men gehoor aan de activiteit Gods, men schept, hoewel het scheppingsproces niet kan worden verklaard.
Iets dergelijks ondervond Henoch, zijn hart werd geroerd, hij ervoer een goddelijke kracht die hij echter niet kon verklaren.
Vanuit deze eerste Hemel worden alle ontvangende principes aangeraakt, bevrucht met de levende Kracht Gods, opdat zij leven.
Het is het begin van alles.
In natuurlijke zin herkennen wij dit in het lente-proces op aarde.
Het levensbeginsel ontsluit zich.
Hetgeen verborgen is geweest komt boven.
Het is het uitdragen van de levenskracht Gods van de door de eerste Hemel aangeraakte Lichtzoon.
Zodra een ziel, een Lichtzoon, een dergelijke aanraking onder-gaat, alsof hij overweldigd wordt door de herkenning van het leed en de mensheid tot inzicht wil brengen, wordt hij opgetrokken in de eerste Hemel en ziet daar het levensbeginsel.
Hij bevindt zich boven het aardse levensveld, binnen een magnetische sfeer waarin de twee tegengestelden elkander ontmoeten en ondergaat de geweldige levenskracht.
Verschrikkelijke schatkamers vol van levensenergie worden in bedwang gehouden door etherische wezens, die schoon zijn, omdat zij de wet van harmonie kennen.
Zulk een ervaring kan de Lichtzoon slechts ondergaan in de ziel, hij slaapt, zegt Henoch, hoewel hij ontwaakt is.
Hij is zielbewust, schouwt met ziele-zintuigen en neemt alle zeven sferen waar, maar hij maakt geen misbruik van zijn kennis.
Hij gaat onder geleide van de bewakers der sferen, die hem beschermen tegen magnetische verstoringen.
De beschermer van Henoch is geen mens, geen meester, geen middelaar, maar een etherisch wezen dat vanuit de hemelen komt en gezonden is door den Heer, zoals het heet. En dat direct in binding staat met de Kracht buiten het zevenvoudige gebied.
Om deze ervaring te ondergaan, moet men dus in het hart aan-geraakt zijn, terwijl de wijze mannen of engelen het hoofd-heiligdom, het hoofdeinde bewaken.
Wanneer hart en hoofd autonoom samenwerken, zonder de noodzaak van een beschermer, dan bereikt men de zevende Hemel, kan men aanwezig blijven in de zevende Hemel en door de poort tot de Lichttroon in- en uitgaan.
Dit is echter een toestand die de Lichtzoon pas bereikt wanneer hij als de zeven hemelen in zichzelf heeft verwerkelijkt.
Henoch, de man Gods, is uitverkoren om dit te realiseren onder de hoede der engelen-bewakers, omdat hij waardig bevonden werd een middelaar, een Boodschapper te zijn tussen God, de Lichtzonen en de mensen.
Iedere Lichtzoon, die leert met God te wandelen, zal deze realisatie ervaren en ervan getuigen.
Moge u zich hiervan bewust worden, Zoon des Lichts!
1970 - 2008, copyright Henk en Mia Leene