Naar vers 2 wordt nogal eens verwezen als een christen zich mislukt, triest en terneergeslagen voelt.
Het is toch te wijten aan onze zonden, dat wij ons van God gescheiden voelen?
Toen ik het zelf eens ging lezen, viel het me al direct op, dat het niet ging om zonden tussen ons en God. Waar het vooral om gaat is: de gevallen waarin we niet rechtvaardig zijn. Waarin we degene die nu eenmaal met ons te maken hebben geen recht doen wedervaren. Boeiend is vooral de referentie naar dieren.
jullie broer
Carl
1 De arm van de HEER is niet te kort om te redden,
zijn gehoor niet te zwak om te luisteren –
2 jullie wangedrag is het
dat jullie en je God uit elkaar heeft gedreven;
door jullie zonden houdt hij zich verborgen
en wil hij je niet meer horen.
3 Want jullie handen zijn besmeurd met bloed,
je vingers bezoedeld door wandaden,
je lippen spreken leugens,
je tong prevelt bedrog.
4 Geen aanklacht is nog zuiver,
geen rechtszaak wordt eerlijk gevoerd.
Ze vertrouwen op leegte
en spreken bedrieglijke taal,
ze zijn zwanger van onrecht
en baren misdaad.
5 Ze broeden slangeneieren uit,
ze weven spinnenwebben.
Wie hun eieren eet zal eraan sterven;
als er een wordt ingedrukt, komt er een adder uit.
6 Hun spinnendraden zijn ongeschikt voor kleding,
wat zij maken kan niet worden aangetrokken.
Hun daden zijn heilloze daden,
hun handen staan naar geweld.
7 Hun voeten snellen naar het kwaad,
ze haasten zich om onschuldig bloed te vergieten.
Hun plannen zijn heilloze plannen,
verwoesting en rampspoed vergezellen hen.
8 De weg van de vrede kennen ze niet,
waar zij gaan is geen recht te ontdekken.
Ze begeven zich op kronkelpaden;
wie daarop wandelt kent geen vrede.