De 150 psalmen die in Nederlandse vertalingen van de bijbel het boek psalmen vormen, volgen de tekst en nummering van de Hebreeuwse Bijbel, de Tenach. In de Septuagint is echter sprake van een extra psalm, psalm 151, die niet in de Tenach is opgenomen. In de Dode Zeerollen is de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst van deze psalm teruggevonden (samen met nog enkele andere, daarvoor nog onbekende psalmen).

Het opschrift boven de psalm noemt David als de auteur ervan. De betrouwbaarheid van dit opschrift is niet meer te achterhalen, maar de psalm moet in verband met de datering van de Septuagint elk geval ontstaan zijn vóór de tweede of derde eeuw voor het begin van onze jaartelling.

(overgenomen uit het gez. kerkblad van de gemeenten ‘s Gravenland, Kortenhoef, en de prot. gemeente ’De Graankorrel' jaargang 10, 26):

Zoals bekend telt het boek van de Psalmen 150 hoofdstukken. Toch bestaat er een Psalm 151, die op naam van David wordt gezet. Deze Psalm is in heel oude Psalmboekjes nog te vinden. Na de 150 Psalmen staan er dan “enige gezangen”, en daaronder is ook Psalm 151 gezet. Deze Psalm 151 werd dus vroeger ook wel gezongen, een grootmoeder van me kende hem nog uit haar hoofd.

In die berijmde versie luidde het eerste couplet:

Ik was een jongeling,

nog teder en gering,

bij broed’ren laag geacht,

men had mij in het veld,

als herder aangesteld,

daar hield ik trouw de wacht,

en weidde 't wollig vee.

Toen maakt' ik, wel te vrê,

een harp met eigen handen.

Ik greep het snarentuig,

'k zong psalmen; van ’t gejuich

weergalmden onze landen.”

De Psalm werd gezongen op de melodie van Psalm 19. De tekst van deze psalm

151 in de onberijmde versie luidt als volgt:

“Van David. Na zijn overwinning in de strijd met Goliat.

Kleiner was ik dan mijn broeders, de jongste bij vader thuis.

Hij stelde mij tot herder van zijn kudde.

Mijn handen maakten een instrument; mijn vingers maakten een lier.

Maar wie kan vertellen de grote daden van mijn Here?

Dit alles merkte God, dit alles hoorde Hij en Hij gaf er gehoor aan.

Hij zelf zond zijn profeet, Hij liet mij vanachter de kudde van mijn vader halen,

en hij zalfde mij met zijn heilige olie.

Mijn broeders waren schoon van gestalte en groot van postuur,

maar de Here heeft niet op hen Zijn keus laten vallen.

Ik trok uit om de Filistijn te ontmoeten, en hij vervloekte mij bij zijn afgoden.

Maar ik trok zijn eigen zwaard, onthoofde hem

en zo verwijderde ik de smaad over de kinderen van Israël”.